Collectief tegen de smartphone voor 12-jarigen
Tas, fiets en smartphone: de standaarduitrusting van veel kinderen als ze twaalf jaar zijn; om zo helemaal klaar te zijn voor het voortgezet onderwijs. De vanzelfsprekendheid van het hebben van een smartphone is sommige ouders een doorn in het oog. Daarom groeperen ze zich.
Neder-Betuwe, Leerdam, Bruinisse, Dordrecht, Woerden, Uddel, Leerbroek. In steeds meer plaatsen slaan ouders de handen ineen en vormen een soort collectief; met als doel ervoor te zorgen dat kinderen niet vanzelfsprekend een smartphone krijgen als ze twaalf jaar oud worden of naar het voorgezet onderwijs gaan.
Het onderwerp leeft bij veel ouders, merkt Korstiaan Karels, onderwijsadviseur bij het Ds. G. H. Kerstencentrum in Veenendaal. „Vooral ouders van wie het oudste kind naar het voortgezet onderwijs gaat, staan nadrukkelijk voor de keus of hun kind een smartphone krijgt. Dat zijn vaak ouders die 35 à 40 jaar oud zijn en redelijk goed op de hoogte zijn van ontwikkelingen rond digitale media.”
In oudere gezinnen kwam de smartphone vaak sluipenderwijs binnen, constateert Karels. „Kinderen hadden eerst een gewone mobiel met sms-functie. Langzaam maar zeker breidden de technische mogelijkheden op die toestellen zich uit en had het hele gezin een multifunctionele smartphone, vaak zonder duidelijke kaders. Ik ontmoet ouders die terugblikken en zeggen: We hebben het verkeerd gedaan.”
In november 2015 organiseerde Karels een rondetafelgesprek met ouders die aan de wieg staan van zo’n oudercollectief, vertegenwoordigers uit het onderwijs en een aantal deskundigen op het gebied van nieuwe media en mediaopvoeding. Karels: „Het leek me goed om met elkaar te praten over de motieven en doelen die deze ouders hebben en naar elkaar te luisteren. Ook spraken we over de manier waarop we het onderwijs bij de oudercollectieven kunnen betrekken. Het Ds. G. H. Kerstencentrum heeft geen formeel standpunt rond dit thema.”
Het doel van de oudergroepen is niet in alle gevallen helemaal duidelijk, merkte Karels tijdens het rondetafelgesprek. „Veel van de initiatieven zijn nog pril. Maar het lijkt erop dat de ouders met elkaar een vaststaande leeftijdsgrens afspreken waarvoor hun kinderen geen smartphone krijgen.”
Doop
Bij de gesprekken merkte Karels dat de motieven van de ouders breed leven. „Als het goed is, heeft iedere ouder die een kind ten doop hield de intentie om het weg te houden bij het kwade. Niemand wil toch dat zijn zoon porno kijkt, dat zijn dochter de halve dag apathisch achter een scherm zit of dat zijn kind alleen maar bezig is met whatsappen zonder dat het oog heeft voor de werkelijkheid? Dergelijke motieven kunnen rekenen op een erg breed draagvlak. Niet alleen onder ouders die beslissen dat hun kind op zijn twaalfde geen smartphone krijgt, maar ook bij ouders van wie de kinderen wel jong actief zijn met nieuwe media.”
De waarde van wereldmijding, het behoeden van kinderen voor het kwade, het conformeren door ouders aan kerkelijke uitspraken rond open internet: het zijn gedachten die Karels ondersteunt. De zorgen van ouders rond smartphonegebruik deelt hij. Ook waardeert hij de correctie die plaatsvindt op de vanzelfsprekendheid dat een kind bij de stap naar het voortgezet onderwijs een smartphone krijgt. „Het lijkt erop dat elke twaalfjarige een tas, fiets en smartphone krijgt om klaar te zijn voor het voorgezet onderwijs. Die telefoon hoeft niet per se op dát moment. Ik denk dat ouders elkaar nodig hebben. Als ze met elkaar afspraken maken, kunnen ze voorkomen dat kinderen geïsoleerd raken doordat ze geen smartphone hebben.”
Kanttekening
Karels plaatst ook een kanttekening bij de oudercollectieven. „Deze ouders steken in bij de oplossing, maar die is niet met een schaartje te knippen. Elk kind en elk gezin is anders. Er is verschil in sekse, opvoedingsstijl, opleidingsniveau van het kind en maatschappelijk perspectief. Een jongen loopt qua ontwikkeling zo’n anderhalf jaar achter op meisjes: een strakke grens die voor elk kind geldt, is in dat opzicht niet handig. Een vwo’er pas op zijn achttiende een smartphone geven, lukt wellicht nog. Maar bij een bbl’er, die dan al een paar jaar werkt, is dat lastiger.”
Er is niet één goede regel, aldus Karels. „Door de oplossing bij voorbaat vast te leggen, lopen ouders het risico om het gesprek te verliezen met ouders die vanuit dezelfde motieven voor een andere regel kiezen. Er zijn genoeg voorbeelden van ouders die met beperkende maatregelen hun kinderen goede begeleiding bieden bij het bezit van een smartphone. Uiteraard heb je als ouder beperkt zicht op wat er buiten de deur gebeurt, maar dat geldt evengoed voor die jongeren die geen eigen smartphone hebben. Het niet-geven van een smartphone kan een schijnoplossing zijn.”
Karels wil ouders ervoor waarschuwen dat ze het zicht op andere thema’s dan mediagebruik verliezen. „Ook godsdienstige en seksuele opvoeding zijn belangrijk. Net als het begeleiden van een kind naar zelfstandigheid. Ik zou ouders die overwegen te participeren in een oudercollectief rond smartphonegebruik willen adviseren een opvoedkring te zoeken met bredere thema’s dan alleen mediaopvoeding. Daarvan bestaan er verschillende. Ook vragen als ”Hoe leer ik mijn kind goed kennen?” en ”Hoe houd ik goed contact met mijn puber?” komen dan aan de orde. Die gaan over belangrijke opvoedwaarden die breder toepasbaar zijn dan alleen bij mediaopvoeding.”
Sluit je als ouder aan bij bestaande structuren, adviseert Karels. „Bij initiatieven van de Reformatorische Oudervereniging bijvoorbeeld. Ook in het contact met scholen geldt dat: ouders kunnen vragen stellen op een ledenvergadering of in een ouderpanel, of zich rechtstreeks wenden tot de directeur.”
Waarden
Je kind goed kennen, is het belangrijkste dat Karels ouders wil meegeven. „Elk kind, van welke leeftijd dan ook, heeft goede, intensieve begeleiding nodig als het een smartphone krijgt. Als ouders hun kind goed kennen, nemen ze doorgaans verstandige beslissingen.”
Bij die begeleiding binnen de opvoeding moeten waarden centraal staan, vindt Karels. „Regels zijn nodig, maar niet duurzaam; ze zijn altijd afhankelijk van tijd en plaats. Er komt een moment dat ze niet meer hanteerbaar zijn, omdat kinderen ouder zijn geworden. Dan komt het aan op waarden: zijn die voldoende overgedragen?”
„Hoe langer geen smartphone, hoe beter”
De zorgen over smartphonegebruik onder scholieren ontstonden bij Lyda van Beijnum (48) –woonachtig in Leerdam, getrouwd met Herman en moeder van vijf kinderen tussen de 3 en de 13 jaar– toen ze nog docent was op de Gomarus Scholengemeenschap in Gorinchem.
Toen haar oudste dochter naar het voortgezet onderwijs ging, bleek dat nog zes meisjes uit haar klas geen smartphone hadden. „Daar was ik blij mee.” In 2015 ging ook haar zoon naar de Gomarus. „Via de basisschool kwam ik in contact met een aantal ouders die zich ook zorgen maakten over de vanzelfsprekendheid waarmee kinderen een smartphone krijgen als ze naar de middelbare school gaan.”
Van Beijnum: „Ik heb vervolgens contact opgenomen met de directie van de Gomarus. Die heeft in juni vorig jaar een brief van ons met een begeleidend schrijven doorgestuurd aan alle ouders van de aanstaande eersteklasleerlingen.” Zo’n vijftig ouderparen reageerden positief op het uitgangspunt van Van Beijnum om de kinderen voorlopig geen smartphone te geven. „Ik heb dat als erg bemoedigend ervaren. Daarvoor had ik weleens het gevoel dat we als enigen dit standpunt hadden, maar dat bleek niet zo te zijn. Ik zou het mooi vinden als het oudercollectief zich ontwikkelt tot een soort werkgroep rond mediaopvoeding.”
De belangrijkste motivatie voor Van Beijnum om haar kinderen geen smartphone te geven, is dat ze het als haar taak ziet om haar kinderen op te voeden „in de vreze des Heeren, tot Gods eer. Dat is mijn plicht en verantwoordelijkheid. We belijden dat de mens geneigd is tot alle kwaad. Dat merk ik bij mezelf en bij de kinderen. Het is een illusie te denken dat wij de macht hebben over de ‘knop’ van internet. Een smartphone is een dwingend medium dat je verleidt en verlokt tot zonde. Hij eist ook nog eens veel tijd op.” Daar komt bij dat internet een schijnwereld is, aldus Van Beijnum. „Een kind dat met zijn smartphone op de bank zit, doet zichzelf fysiek, emotioneel, mentaal en sociaal tekort.”
De verhouding van het oudercollectief met de Gomarus Scholengemeenschap is positief en constructief, benadrukt Van Beijnum. „Dit jaar was er op school een ouderavond over smartphonegebruik. Erg leerzaam. Ook stuurde de school dit jaar een brief naar alle ouders van leerlingen uit groep 8 in het voedingsgebied van de school, waarin hij de ouders duidelijk maakt dat het hebben van een smartphone niet noodzakelijk is in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs. Dat zie ik als positief resultaat van ons werk als oudercollectief.”
Dat Van Beijnum haar kinderen geen smartphone geeft, betekent niet dat mediaopvoeding ondergeschikt is in het gezin. „Integendeel. We kijken mee met het computergebruik van de kinderen en bespreken alles. Ik denk niet dat het nodig is dat onze kinderen een smartphone hebben om ermee te leren omgaan. We geven onze kinderen toch ook geen alcohol op hun twaalfde om hun zo verantwoord te leren drinken? Hoe langer we de kinderen geen smartphone geven, hoe beter.”
„Smartphone is een pedagogisch en geestelijk gevaar”
De nadelen van de smartphone zijn vele malen groter dan de voordelen, vindt Sjaak Heij (43) uit Kesteren. „Dat apparaat heeft grote invloed op ons; daaraan moeten we onze kinderen niet overgeven. Het is een gevaar, zowel pedagogisch en geestelijk.”
Heij nam daarom afgelopen augustus het initiatief om een collectief op te zetten met ouders die hun kinderen geen smartphone geven als ze naar de middelbare school gaan. „We merken dat er heel wat ouders zijn die twijfels hebben bij de vanzelfsprekendheid dat jonge kinderen een smartphone hebben. We hebben contact met andere collectieven, zoals die in Bruinisse en Leerdam.”
Via het Van Lodenstein College (VLC) in Kesteren verstuurde Heij in december met enkele andere ouderparen een brief aan de ouders van de eersteklassers over het bestaan van het collectief. „Hoewel het moment wat laat was, kregen we toch veel warme, positieve reacties.” Inmiddels bestaat het collectief rond het VLC Kesteren uit zo’n 25 ouderparen.
Een precies doel omschreef de groep niet –„we willen de drempel laag houden”–, maar Heij zelf wil het geven van een smartphone aan zijn kinderen zo lang mogelijk uitstellen. Reden? „De nadelen van het apparaat zijn veel groter dan de voordelen: verkeerd taalgebruik, films kijken, gamen, pesten, onnodig tijdverdrijf, negatieve groepsdruk. We moeten ons niet overgeven aan de macht van de smartphone, zeker onze jongeren niet.”
Heij ziet het als zijn opdracht om zijn kinderen dichter bij God te brengen en weg te houden van de duivel en de verleidingen. „Als ik mijn kind een smartphone geef, breng ik het daarmee niet dichter bij God. Ik hoor om me heen dat er kinderen zijn die zelf inzien dat een smartphone het leven te veel beheerst en er daarom geen willen hebben. Dat is mooi.”
Heij zegt niet tegen moderne media te zijn, maar wil die nuttig gebruiken. „Over hoe dat moet, zijn we blijvend in gesprek met onze kinderen. Zij krijgen natuurlijk de mogelijkheid om de computer te gebruiken als dat nodig is. Daarvoor hebben we regels met hen afgesproken. Maar een verleidelijk apparaatje in je hand waarop ouders geen toezicht kunnen houden, vind ik veel te ver gaan.”
Vaak moet Heij terugdenken aan de openingsbijeenkomst van dit schooljaar. „Ds. A. van Voorden sprak over ”De tijd uitkopende, dewijl de dagen boos zijn”. De duivel wil niets liever dan ons onze kostbare tijd afnemen en ons laten wennen aan zonden.”
Dinsdag kwam de groep weer bij elkaar. „Het was een goede bijeenkomst. De komende tijd gaan we in gesprek met basisscholen in de regio. Uiteraard beseffen we met elkaar terdege dat het niet voldoende is om alleen maar nee te zeggen tegen smartphones. We moeten onze kinderen opvoeden tot zelfstandigheid. Daarbij hoort ook het leren omgaan met een smartphone. Maar het is echt onnodig om daar al jong mee te beginnen. Kinderen leren toch ook niet autorijden op hun twaalfde?”
serie Oudercollectieven rond smartphone
Dit is het eerste deel in een drieluik over oudercollectieven rond smartphonegebruik. Dinsdag deel twee.