Affaire ”stiekem” loopt in alle gevallen slecht af
Toegegeven, je moet er een eind voor terug in de tijd. Maar dan vind je er inderdaad één: een bewindspersoon die, op grond van een (grond)wetsbepaling uit 1855, door de Hoge Raad werd veroordeeld. Het was Pels Rijcken, minister van Marine, die in 1868 een boete van 10 gulden kreeg opgelegd omdat hij zijn hond los liet lopen in een gebied waar veepest heerste. Daarmee overtrad de bewindsman een veterinaire wet, en dat werd hem fataal.
Maar afgezien van die ene, enigszins vergelijkbare kwestie van bijna 150 jaar geleden, hebben we momenteel te maken met een unieke zaak. Nooit eerder immers onderzocht een groep Kamerleden of één of meer collega’s misschien een ambtsmisdrijf hadden begaan door geheime informatie te lekken naar de pers. Hier betreedt de Haagse politiek een onontgonnen terrein en start zij een avontuur met ongewisse afloop.
Wat al vaststaat, is dat er op het pad van de parlementaire commissie, die deze week onder leiding van ChristenUnie-Kamerlid Schouten aan het werk toog, vele voetangels en klemmen liggen.
De eerste is dat het er veel van weg heeft dat de Tweede Kamer, overrompeld door het feit dat het openbaar ministerie de door VVD-fractievoorzitter Zijlstra ingediende aanklacht teruglegde op het bordje van het parlement, de scheiding der machten tijdelijk tussen haakjes plaatst. Dat geeft hoe dan ook een ongemakkelijk gevoel.
Plots moeten volksvertegenwoordigers, als waren zij een rechtbank, zich een oordeel gaan vormen over collega’s, ja over hun eigen ‘bazen’. De verdachten zijn immers stuk voor stuk fractievoorzitters of ex-fractievoorzitters. Terwijl degenen die nu in het beklaagdenbankje zitten, zelf weer invloed hebben kunnen uitoefenen op de samenstelling van de onderzoekscommissie. Dat geeft met elkaar een onontwarbare kluwen van belangen.
Een tweede complicatie is dat de noodzaak van dit onderzoek ligt in het feit dat Kamerleden blijkbaar regelmatig lekken. Maar wat moet er dan gebeuren als tijdens dit onderzoek opnieuw gelekt zou worden? Is het te ver gezocht om te vrezen dat de komende weken of maanden opeens in een landelijk dagblad zal staan op welke fractievoorzitters het OM doelde toen het vorige week het dossier over het lekken uit de ”commissie stiekem” overdroeg aan de Kamer? Het OM liet daarbij immers weten dat op één of meer fractievoorzitters een verdenking rust? Als dat gebeurt, is Leiden echt in last.
Een derde probleem is dat het hoogst onzeker is of het onderzoek door de commissie-Schouten wel tot het aanwijzen van een schuldige kán gaan leiden. Ja, de commissie mag straks, net als bij een parlementaire enquête, politici onder ede gaan horen. Maar diezelfde politici mogen zich ook beroepen op hun zwijgrecht.
Daarbij komt dat het erop lijkt dat het bewijsmateriaal dat door het OM is verzameld, dun is. Zeker, er is uitgevogeld welke fractievoorzitters in de dagen voorafgaand aan de bewuste NRC-publicatie met de pers hebben getelefoneerd. Maar wát in die gesprekken gewisseld is, is niet te achterhalen. Daar komt nog bij: als een politicus iets wil lekken, zou hij dat dan bij voorkeur telefonisch doen? Ligt het dán niet veel meer voor de hand dat hij de desbetreffende journalist in de beslotenheid van zijn werkkamer, of elders, bijpraat?
Kortom, wat de uitkomst van het onderzoek van de commissie-Schouten ook is, goed aflopen kan het eigenlijk niet meer. Als de commissie een schuldige aanwijst, zal dat aan het Binnenhof veel reuring geven, zeker als het een fractievoorzitter van het coalitie betreft. Dan betekent dat ongetwijfeld het einde van Rutte II.
Maar als de commissie er niet uitkomt, is de imagoschade voor de politiek eveneens groot. Dan zal allerwegen het verwijt klinken: die lui in Den Haag houden elkaar weer eens de hand boven het hoofd. Dat kunnen we, in een tijd dat het vertrouwen in de politiek toch al dramatisch laag is, evenmin hebben.