Opinie

Conclusies over refoscholen vragen om nuancering

Allereerst wil ik collega Toes van harte complimenteren met de afronding van zijn intensieve onderzoekstraject, dat hij naast zijn werk als directeur heeft uitgevoerd. Het is het eerste werk dat de recente geschiedenis van het reformatorisch voortgezet onderwijs zo uitvoerig beschrijft.

Drs. F. A. van Hartingsveldt en drs. W. de Kloe
30 October 2015 19:51Gewijzigd op 15 November 2020 22:58Leestijd 4 minuten
Van Hartingsveldt. beeld RD, Anton Dommerholt
Van Hartingsveldt. beeld RD, Anton Dommerholt

Het boek is overzichtelijk ingedeeld en leest gemakkelijk. Het houdt docenten, directieleden, bestuurders en andere direct betrokkenen een spiegel voor. Toes schroomt niet om de dingen scherp en krachtig neer te zetten. Dat is aan de ene kant een voordeel, aan de andere kant laat dat minder ruimte voor nuancering.

Ik zoom hier in op zijn mijns inziens te forse oordeel dat het reformatorisch voortgezet onderwijs in de periode van de onderwijsvernieuwingen graag het beste jongetje van de klas wilde zijn. Als leden van de projectgroep Vernieuwing Tweede Fase liepen we op Prinsjesdag 1995 over de Lange Voorhout naar het landelijke Procesmanagement Voortgezet Onderwijs. De verantwoordelijke man aldaar vond het projectplan van de reformatorische scholen niet overdraagbaar. Het was te refo-specifiek(!). Dat betekende: geen subsidie. Op de terugweg naar huis spraken we af een aangepast plan te maken, dat inhoudelijk geen enkele concessie deed, maar dat wel subsidie zou verdienen. We waren overtuigd van de eigen insteek en dat mocht de overheid iets kosten.

De intentie was niet zo zeer braaf te zijn, maar een bijdrage te leveren aan het ontwikkelen van ons eigen onderwijs in de context van toen. Om die reden huurden we ook externe deskundigen in. Prof. Van Deursen was lid van de werkgroep mmw, voor het vak mens- en maatschappijwetenschappen, dat binnen onze scholen niet hoog aangeslagen werd. Mede door zijn inbreng is het vak er niet gekomen. Iets dergelijks zou ik kunnen schrijven over bijvoorbeeld de vakken algemene natuurwetenschappen (anw) en culturele en kunstzinnige vorming (ckv).

Interne documenten van onze school uit de jaren daarna laten zien dat identiteit een vast onderdeel bleef in de onderwijsontwikkeling van de afdelingen. Deze lijn is ook terug te vinden in documenten die Toes soms weliswaar noemt in zijn literatuurlijst, maar niet of nauwelijks behandelt.

Werden de onderwijskundige ontwikkelingen te veel top-down geïmplementeerd? Tweede fase en vmbo kregen vorm in netwerkgroepen. Er zat een stevige doordenking achter deze voor die tijd schoolnabije aanpak. Zelf reed ik als projectcoördinator veel netwerkgroepen af. Docenten van de verschillende scholen gaven hun tijd om elkaar na schooltijd op te zoeken en op vak- of thema-niveau de consequenties van de voorgestelde vernieuwingen te doordenken en vorm te geven binnen het eigen reformatorische gedachtekader.

Had het allemaal beter gekund? Stellig, maar een aantal conclusies in het proefschrift vraagt wat mij betreft op zijn minst om nuancering. Laat ik ook een stevige stelling poneren: dankzij het leerproces van de onderwijsvernieuwingen hebben reformatorische scholen voor voortgezet onderwijs de ruimte leren nemen om tot de ontwikkeling van hun eigen onderwijsprofiel te komen.

Drs. F. A. van Hartingsveldt was van 1995 tot 1999 projectcoördinator van het Project Vernieuwing Bovenbouw Reformatorisch Onderwijs en is nu voorzitter van het college van bestuur van de Jacobus Fruytier scholengemeenschap.


Refo-onderwijs niet te braaf

Eerst wil ik collega Toes van harte feliciteren en complimenteren met dit proefschrift. Het is een megaprestatie om naast een drukke baan tijd en energie vrij te maken voor een gedegen promotieonderzoek.

Het reformatorisch voortgezet onderwijs komt er niet best af. Onderwijsvernieuwingen zijn –als gevolg van het ontbreken van een eigen pedagogische en didactische visie– te gemakkelijk en –als gevolg van een sterke loyaliteit aan de overheid– te kritiekloos aanvaard. Hoe pijnlijk deze conclusie ook is, ik waardeer het dat een schoolleider uit eigen kring dit aan de orde stelt en aanbevelingen doet om herhaling te voorkomen.

Als insider weet Toes hoe het in de praktijk ging en hoe collega’s reageerden. Tegelijk ligt hier een valkuil. Toes staat er niet blanco in. Het is niet denkbeeldig dat zijn conclusies keurig passen in het straatje van eigen opvattingen over goed onderwijs.

Nog een enkele kanttekening:

  1. Als Toes stelt (blz. 245) dat de Bijbel gebruikt werd om de vernieuwingen te onderbouwen, verwijst hij naar ”Een verantwoord studiehuis”. De brochure slaat hier juist een piketpaal: „De koers, de weg wordt echter niet bepaald door de keuzes van de zich ontplooiende leerling. De docent kent de waarheid, de weg en de koers (Jes. 30:21).”

  2. Het verschil bij de beoordeling van basisvorming en tweede fase heeft inderdaad te maken met de tegenstelling tussen jonge, onervaren docenten enerzijds en hoger geschoolde bovenbouwdocenten anderzijds (blz. 246). Maar ook met enthousiasme en kindgerichtheid versus verandermoeheid en vakgerichtheid.

  3. Nieuwe vakken zoals anw en ckv (blz. 247) boden juist ook kansen tot vorming vanuit de eigen identiteit.

Deze opmerkingen laten mijn waardering onverlet.

Drs. W. de Kloe, lid van het college van bestuur van het Driestar College.

Meer over
Promotie Toes

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Vond je dit artikel nuttig?

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer