Vijf predikanten reageren in de aanloop naar de nationale synode, die op 25 en 26 oktober in Dordrecht wordt gehouden, op zeven vragen van prof. dr. A. van de Beek over kerkelijke eenheid die hij eerder in deze krant poneerde (RD 21-9). Vandaag deel 1: dr. W. van Vlastuin, docent dogmatiek en apologetiek aan het Hersteld Hervormd Seminarie.
Wat betekent het voor ons als we anderen, met wie we samen christen zijn, beschouwen als behorend tot de ene gemeenschap van Christus?
Wij kiezen niet uit wie er christen zijn, dat doet Christus Zelf. Zo zijn we aan elkaar gegeven om in de gemeenschap met de heiligen van alle tijden en plaatsen de rijkdom van Gods genade te verstaan. Deze gemeenschap kan weleens onderling verschillen, maar juist zo kunnen we elkaar opscherpen.
Kunnen we onze eigen godsdienstige identiteit formuleren? Wat is het veilige huis waarin we wonen en waar hebben we vaste grond onder de voeten?
We bevinden ons in de lijn van de traditie die historisch, kerkelijk en cultureel gekleurd is. We mogen deze traditie niet verabsoluteren alsof er buiten deze traditie geen christendom zou bestaan. We kunnen deze traditie evenmin relativeren. Cyprianus zei: „Niets kan worden vernieuwd, tenzij het is overgeleverd in de traditie” (Nihil innovetur nisi quod traditum est). Dit bewaart enerzijds voor een ongebreidelde theologische en kerkelijke vernieuwingsdrang, terwijl het anderzijds laat zien dat het katholieke geloof vraagt om actuele toepassing.
Wat is de identiteit van een christen?
Christus is mijn identiteit: ik leef, maar niet meer ik, maar Christus leeft in mij (Galaten 2:20), zoals uitgedrukt in het merk- en veldteken van de heilige doop.
Zijn we bereid om alles wat we onder de tweede vraag hebben genoemd (en hadden moeten noemen, maar verzwegen) op te geven als het anders is dan wat we antwoordden op de derde vraag?
Op dit punt heb ik vragen bij het artikel van professor Van de Beek (RD 21-9). Ten eerste vraag ik me af of de geschiedenis van Handelingen 15 als een model gezien kan worden voor het opgeven van onze godsdienstige identiteit. Het gaat daar immers om een uniek kruispunt in de heilshistorie.
Ten tweede is de katholiciteit van de kerk historisch bepaald. Wij kunnen ons niet los denken van de lijn van de voorgeslachten. We mogen dankbaar zijn voor hetgeen we in de lijn van de geschiedenis aan geloofsinzicht hebben ontvangen.
In het verlengde daarvan; het is juist de geschiedenis die ons helpt om buiten ons eigen beperkte blikveld te zien.
In de vierde plaats vormen de Heer’ en de leer geen tegenstellingen. Als de Heer’ onze hemelse Bruidegom is, geloven en belijden we in termen van de leer Wie Hij is voor ons. Dat luistert heel nauwkeurig.
Ten slotte valt het ons op dat de Schrift ons niet stimuleert om onze belijdenis op te geven, maar ons ertoe oproept te volharden in de leer van de apostelen (Hand. 2:42), te bewaren wat ons is toevertrouwd (1 Tim. 6:20), te blijven in hetgeen we hebben geleerd (2 Tim. 3:14) en de belijdenis vast te houden (Hebr. 4:14).
Zijn we bereid om elkaar de broederhand te geven als we onderlinge overeenkomsten ontdekken?
Ik wil de broederhand niet alleen geven bij overeenstemming, maar ook als er ingrijpende verschillen zijn, omdat ik niet weet hoeveel dwalingen een christen kan hebben.
Hoe geven we die onderlinge overeenkomst in onze tijd ruimhartig organisatorisch gestalte?
De katholieke kerk van Christus is in Nederland door de Reformatie heengegaan. Deze ene kerk van de Reformatie is in tal van brokstukken uiteengevallen. Elk van deze brokstukken heeft een eigen ontwikkeling, profiel en dynamiek gekregen, zodat deze brokken zich heel gemakkelijk bij het centrum van het ware geloof vandaan verwijderen en het zicht op de rijkdom van Gods genade in Christus verbleekt. De versplintering van de kerk betekent derhalve dat we verliezen aan geloofsdiepte en dwaling vrij spel krijgt. Daarom zie ik niets in projecten die het historisch karakter van de katholieke kerk ontkennen, de banden met de geschiedenis doorsnijden of los van een historische belijdenis functioneren (vgl. nationale synode).
Omdat katholiciteit een historische dimensie heeft, zullen we voor eenheid van de kerk in ons land samen terug moeten naar de ene kerk van de Reformatie in ons land om de geweldige diepte van het geloof van onze vaderen opnieuw te leren spellen. Als hersteld hervormden, afgescheidenen en ‘protestanten’ ieder hun historische gelijk zouden opgeven, ligt er een geweldig perspectief voor dit historische geloof open.
Wat betekent het om te leven uit de ene verkondiging van de opgestane Christus, in de éne doop en in het breken van het éne brood? En wat betekent het voor ons om aan Jezus over te laten hoe het met de anderen zit – en om achter Petrus aan te lopen, ook als die de verkeerde vragen stelt?
Leven uit de gemeenschap met de opgestane Levensvorst betekent ten eerste dat het heil in Christus is vervuld, zodat we heilig ontspannen met de kerkelijke zorg om mogen gaan. Ten tweede betekent het dat het heil buiten deze geschiedenis ligt, en dat we niet in de gang van de geschiedenis zitten opgesloten. De Koning van de kerk kan ook vandaag wendingen aan de kerkelijke geschiedenis geven. Dat geeft hoop in hopeloze kerkelijke situaties.
In de derde plaat betekent het dat we in de hoop uitzien naar de volle opbloei van het heil in Christus. Elke beoefening van gemeenschap tussen christenen is een glimp van deze hoop en een onderpand van hetgeen nog uitstaat. Daarom verwachten we die dag met een groot verlangen omdat de eenheid in Christus dan volkomen zijn zal.