In de wereld van de christelijke literatuur zijn vrouwen in opmars: auteurs, uitgevers, critici en vooral: lezers. Internet gaat een steeds grotere rol spelen. Schrijversclubjes tanen, maar leeskringen groeien. Het hele boekenbedrijf verandert, en dat gaat het christelijk-literaire wereldje niet voorbij.
1. Oprukkende vrouwen
Vroeger was de christelijk-literaire zuil een mannenbolwerk. C. Rijnsdorp, Dingeman van der Stoep en P. J. Risseeuw vormden kort na de oorlog de redactie van het tijdschrift Ontmoeting, hoewel de dichteres Inge Lievaart de secretariaatswerkzaamheden verrichtte. Ook de dichters van het Liedboek behoorden tot het mannelijk geslacht: onder anderen Willem Barnard, Ad den Besten, Jan Wit, Klaas Heeroma. Natuurlijk waren er wel schrijvende vrouwen, maar zij vormden een minderheid.
De volgende generatie vertoont een vergelijkbaar beeld. Schrijvende docenten geven de toon aan bij het voorlichten van de eigen achterban over literatuur in een seculariserende wereld: Hans Werkman, Bert Hofman, Cor Bregman, Gert Slings. Er verschijnt een aantal belangrijke dichters op het toneel: Koos Geerds, Henk Knol, Lenze Bouwers, Harmen Wind, Anton Ent. Nog weer iets later komt de tijd van Dirk Zwart, Tjerk de Reus, Hilbrand Rozema, Rien van den Berg, Pieter Nouwen, Menno van der Beek en anderen.
Maar de laatste tien, vijftien jaar zijn vrouwen ineens gezichtsbepalend. Gerda van de Haar was jarenlang hoofdredacteur van Liter, Joke Verweerd nóg langer voorzitter van Schrijvenderwijs – beiden zijn overigens recent teruggetreden. Het belangrijkste debuut van de afgelopen jaren werd geschreven door een vrouw, Janne IJmker. Het meest christelijk-literaire fonds van het land, Mozaïek, wordt gerund door uitgever Beppie de Rooy. En onder de schrijvers die daar publiceren zijn talrijke vrouwen: Marianne Witvliet, Guurtje Leguijt, Els Florijn, Janne IJmker, Joke Verweerd, Mirjam van der Vegt. Het behoeft geen betoog dat ook van de lezers de meerderheid vrouw is.
2. Vervagende genregrenzen
Nog niet zo lang geleden rekende Teunis Bunt in het tijdschrift Liter streng af met heel wat zogenaamd ”christelijk-literaire” pretenties. In zijn ogen ontbreekt het in het wereldje van de christelijke literatuur aan kwaliteit. Dichters zijn er wel, prozaschrijvers nauwelijks. Trouwens, niet alleen de schrijvers vormen een probleem, ook redacteuren van uitgeverijen zouden beter hun best moeten doen om de gebreken in romans te verhelpen. En verder zou het Christelijk Literair Overleg iets minder kritiekloos alle christelijke schrijvers moeten knuffelen: „Je kunt je afvragen of een organisatie met zo weinig onderscheidend vermogen wel ooit iets kan betekenen voor de christelijke literatuur.”
Daar blijkt dat Bunt onvervaard vasthoudt aan de oude, hoge normen voor literatuur, en hij is de enige niet. Zeker bij de oudere generatie literatuurliefhebbers heerst het gevoel dat literatuur superieur moet zijn qua stijl en inhoud, dat er een ”hoge cultuur” bestaat die zich duidelijk onderscheidt van de ”lage cultuur” van makkelijke streekromans, thrillers en pastorale versjes.
Toch is juist op dat terrein de laatste decennia iets veranderd. Op de hele boekenmarkt vervagen de grenzen tussen literair en niet-literair, tussen hoge en lage cultuur. Er zijn geen autoriteiten meer die de grenzen precies kunnen aangeven – tekenend is de grote bloei van leeskringen, waar ieders mening telt. Nieuwe genres komen tot ontwikkeling –de ”Geert Makboeken” bijvoorbeeld– en literatuurliefhebbers mogen tegenwoordig óók bekennen dat ze evengoed van strips of van detectives houden. Het gaat er niet om of een boek bij ”de literatuur” hoort, het gaat erom of het mij aanspreekt.
Wat niet wegneemt dat, onderhuids, het oude verlangen naar kwaliteit wel degelijk aanwezig blijft.
3. Afbrokkelende zuil
Nog niet zo lang geleden stuurde je als beginnend schrijver je manuscript, handgeschreven of uitgetikt op een typemachine, op naar een christelijke uitgeverij. Als het goed genoeg was werd het uitgegeven, verspreid over de christelijke boekhandels overal in het land, gerecenseerd door RD en ND en gekocht door lezers. Je hoefde je daar verder niet mee te bemoeien, je kon gewoon in stilte verderschrijven aan je volgende boek. En als je behoefte had aan aanspraak, bezocht je een bijeenkomst van de schrijversclub waar je lid van was – en waar meestal gereformeerde en vrijgemaakte cultuurbeoefenaars de toon aangaven.
Nu kan het nóg zo gaan, maar er zijn veel meer mogelijkheden. De meeste schrijvers beginnen tegenwoordig op internet, bloggen, plaatsen gedichten of fragmenten uit hun roman-in-wording op hun website, nemen deel aan een schrijversforum. Ze krijgen volop reacties, verwerken die weer in hun tekst, communiceren via sociale media over hun schrijverij en doen in het algemeen alles om hun werk aan de man te brengen.
Dat alles heeft enorme gevolgen voor de literaire cultuur. Schrijversverenigingen worden kleiner en vergrijzen, maar de bezoekersaantallen van de digitale ontmoetingsplaatsen groeien. Tijdschriften –vroeger dé manier om je werk onder de aandacht te brengen en je als schrijver te profileren– zijn niet belangrijk meer, sociale media nemen de plaats daarvan in.
Uitgevers en boekhandelaren hebben het zwaar en nemen dus steeds minder risico, oplagen worden kleiner, maar boeken in eigen beheer uitgeven kan iedereen. Noodzaak is dan wél dat je jezelf als schrijver kunt verkopen, via interviews, lezingen en vooral: optreden in de media.
De bestaande organisaties reageren intussen elk op hun eigen manier op de ontwikkelingen. De schrijversverenigingen zoeken het in de breedte –ze hebben nauwelijks nog ‘literair’ gehalte in de oude zin van het woord–, het tijdschrift Liter in de diepte. Meer wetenschappelijke kwaliteit, minder abonnees, meer subsidie. Met het binnenhalen van steun van het Nederlands Letterenfonds en het Prins Bernhard Cultuurfonds is Liter de zuil definitief ontstegen.
4. Verblekende zendingsdrang
Soms lees ik een roman van net na de oorlog, bijvoorbeeld van Jacoba Vreugdenhil, Maria Rosseels, B. Nijenhuis, Anne de Vries. Dan bekruipt me regelmatig de gedachte dat zulke schrijvers minder bang waren voor een expliciet-christelijke boodschap dan menig auteur van vandaag.
De schrijvers van nu zijn opgevoed met recensies die voortdurend benadrukten dat het christelijke romans aan kwaliteit ontbrak. Ze waren te makkelijk, ze wilden het christelijke publiek niet voor het hoofd stoten, ze koersten te snel af op een ”happy end”, ze hadden te veel een boodschap en ze vertelden te weinig een verhaal. Dat zijn trouwens gebreken waar nog steeds menige christelijke roman aan lijdt, gebreken waar terecht de vinger bij gelegd is.
Schrijvers die ”literair” willen zijn, proberen dus deze valkuilen te vermijden. Resultaat: een vloed aan psychologisch-realistische romans waar het er diep doorgaat met de hoofdpersonen. Aan het eind kan hoogstens een piepklein glimpje hoop, nauwelijks zichtbaar, oplichten – want een uitdrukkelijk happy end geldt voor het gemak als niet-literair.
Niettemin lukt het de meeste auteurs nog steeds niet goed om door te breken in de grote wereld – iets wat ze in het algemeen graag willen: besproken worden in NRC Handelsblad of geïnterviewd bij Pauw & Witteman. Ze hopen op een niet-christelijke uitgeverij, en ze verlangen ernaar gelezen te worden door een publiek dat breder is dan de eigen kring alleen. Met die eigen kring botst het trouwens ook dikwijls, eenvoudig omdat schrijvers altijd grenzen verkennen en de soms rauwe werkelijkheid niet uit de weg gaan.
Maar dat doorbreken naar buiten lukt de meesten niet – omdat ze slechts sleutelen aan de vorm. Er wordt genoeg gezwoegd op stijl en plot en psychologie, maar veel minder op een intelligente doordenking van de grote discussies van de naoorlogse tijd, de vragen van modernisme en postmodernisme. Dat zou wel eens de reden kunnen zijn waarom romanschrijvers zo worstelen met de boodschap die ze eigenlijk niet brengen willen – omdat ze denken dat ze alleen maar „gewoon een mooi verhaal” moeten vertellen.
Zie ook
VU-congres: Verdere studie 20e-eeuwse christelijke literatuur
Teunis Bunt: Christelijke roman te snel bejubeld
Spotlight: Christelijke romans gaan over vrouwen met trauma’s
“Kunst is beter dan kitsch”
Christelijke literatuur
Wat is christelijke literatuur? Rond die vraag woedt al een eeuw lang een discussie, zonder dat de oplossing in zicht komt. Misschien is het –in elk geval binnen het bestek van deze bijlage– beter om niet te kijken naar de precieze definities van de christelijk-literaire idealen, maar naar de manier waarop boeken in de praktijk functioneren.
Dat betekent dat het licht hier valt op Nederlandstalige, christelijk geïnspireerde romans en poëzie die in een bepaald ”literair” circuit de ronde doen. Ze worden bijvoorbeeld: a. door christelijke scholen op leeslijsten gezet; b. in tijdschriften als Liter besproken; c. gepromoot door het instanties als het Christelijk Literair Overleg; d. gebruikt op leeskringen en literaire avonden. Ze functioneren dus binnen een bepaalde context, een bepaalde lezerskring.
Vanaf het begin van de twintigste eeuw is er al sprake van een soort christelijk-literaire zuil. Vóór de oorlog ging het daarbij met name om de auteurs rond het protestantse tijdschrift Opwaartsche Wegen (1923-1940), met bekende figuren als Klaas Heeroma, C. Rijnsdorp, J. K. van Eerbeek, Willem de Mérode. Zelfs Gerrit Achterberg debuteerde er. In de oorlogsjaren viel de groep uiteen: sommige medewerkers bleken Duitsgezind, anderen kozen voor het verzet.
Na de oorlog kwam er een nieuw tijdschrift: Ontmoeting (1946-1964), onder leiding van C. Rijnsdorp, P. J. Risseeuw en Dingeman van der Stoep, met auteurs als Jan H. de Groot, Jacoba Vreugdenhil en Inge Lievaart. De redactieleden worstelden jarenlang met het isolement waarin het tijdschrift zich bevond. Volgens hen kwam dat door het tekort aan creatief vermogen in gereformeerde kring, nog eens versterkt door de remmende werking van het gereformeerde klimaat, en ook doordat het blad door hervormden gemeden werd: „Pas op mensen, buiten loopt de gereformeerde bietebauw.”
De hervormde dichters van die tijd –Ad den Besten, K. Heeroma, J. W. Schulte Nordholt, Guillaume van der Graft, Jan Wit– hielden inderdaad niet van organisaties-voor-eigen-kring. Ook al werkten ze in opdracht van de hervormde synode jarenlang aan een groot gezamenlijk project: de nieuwe psalmberijming en het Liedboek voor de kerken. Maar ze zetten zich af tegen het kuyperiaanse ”wij” van de christelijke literatuur tegenover ”zij” van de wereld. Ze voelden zich eenlingen, niet alleen ten opzichte van de seculariserende cultuur, maar ook ten opzichte van het christendom van hun tijd. Pas toen Ontmoeting de antithese meer en meer losliet, gingen ze meewerken aan het tijdschrift – dat echter in 1964 ophield te bestaan.
Een tijdlang verwachtte niemand dat er nog een revival zou komen. Maar in de jaren zeventig en tachtig ontstonden er twee nieuwe auteursverenigingen –Schrijverscontact en Schrijvenderwijs– en een nieuw tijdschrift, Woordwerk. In 1991 kwam er zelfs een tweede tijdschrift, Bloknoot, met meer en diepgravender essays en minder pastorale poëzie. Zeven jaar later gingen Woordwerk en Bloknoot samen in Liter, dat zich ontwikkelde tot een kwaliteitsblad voor fijnproevers.
In diezelfde periode sloegen christelijke schrijvers, uitgevers, journalisten en boekhandelaren de handen ineen om het klimaat voor de christelijke literatuur te verbeteren. Zij richtten het Christelijk Literair Overleg op, dat sindsdien evenementen belegt en een eigen blaadje verspreidt: Onder Woorden.
Onbegrepen schrijvers
Onbegrepen in eigen kring, genegeerd daarbuiten – dat is het cliché over christelijke literatuur. Helemaal zonder grond is dat niet.
In het hedendaagse Nederlandse literaire leven spelen christelijke schrijvers nauwelijks een rol. In de grote kranten verschijnt slechts zelden een recensie van hun werk, in het Letterkundig Museum zoek je tevergeefs naar een vitrinetje over de christelijke zuil. En ook de recente ”Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005” spreekt duidelijke taal.
Het schrijversregister van dit nieuwe standaardwerk omvat duizenden namen. Daaronder is er slechts een handjevol dat je zou kunnen rangschikken onder het kopje ”christelijke literatuur”: de dichters van het Liedboek, de jeugdboekenschrijver Anne de Vries, de romanschrijfster Maria Rosseels en de dichter Koos Geerds. Verder zijn er wat figuren die minder direct verbonden zijn met de ‘zuil’ en het christelijke lezerspubliek, zoals Gerrit Achterberg, Ida Gerhardt, Elisabeth Eybers, Willem Jan Otten en Vonne van der Meer. Maar daarbij blijft het wel – de opbrengst van zestig jaar.
Tegelijkertijd is er in eigen kring altijd geharrewar over literaire teksten. Dat heeft vaak te maken met onverbloemd taalgebruik, met een precies beschrijven van de opstandige, oneerbiedige of anderszins confronterende gevoelens die mensen kunnen ervaren. Schrijvers voelen zich geroepen die gevoelens te verkennen, maar veel lezers houden daar niet van, worden liever bevestigd in de eigen idealistische beelden en opvattingen.
Zodoende weigerde het CLK om ”De rand van het heelal” van Mance ter Andere als actieboek uit te brengen, ontstond er een rel over het gedicht ”Gods element” van Koos Geerds, ergeren lezers zich aan bepaalde passages in het werk van Vonne van der Meer en weigeren sommige christelijke boekhandels de nieuwe roman van Janne IJmker te verkopen. Toch is er ook een grote en groeiende kring van lezers die wél christelijke literatuur wil lezen – leeskringen hebben daarin waarschijnlijk een belangrijke rol gespeeld.