Twee drijfveren tekenen de loopbaan van Lyman Beecher (1775-1863): zijn zorg voor onbekeerde zielen om hen te Christus te brengen en zijn strijd voor een zedelijke reformatie van het Amerikaanse volk.
Beecher wordt gerekend tot de grote opwekkingspredikers in de Verenigde Staten in een tijd van grote maatschappelijke en godsdienstige veranderingen. Deze voltrokken zich binnen de breedte van een interculturele bevolking. Zijn geestelijke wortels lagen in het puriteinse denken van de ”founding fathers”, maar deze stonden onder de spanning van moderne theologische opvattingen. Deze maand is het 150 jaar geleden dat Beecher overleed.
De voorouders van Lyman Beecher woonden in de door de Engelse puriteinse predikant John Davenport (1597-1670) gestichte kolonie New Haven in New England. Lyman werd op 12 oktober 1775 als zoon van een smid in New Haven geboren. Zijn moeder stierf enkele dagen na zijn geboorte, waarna een oom en tante zich over hem ontfermden.
Op 17-jarige leeftijd ging hij theologie studeren aan de universiteit Yale in New Haven. Tijdens een geestelijke opwekking onder de studenten kwam hij tot bekering. Zijn leermeester dr. Timothy Dwight (1752-1817) was hiervoor het middel.
Vatbaar voor genade
Dwight was een kleinzoon van de bekende opwekkingsapologeet en theoloog Jonathan Edwards (1703-1758). Hij wordt beschouwd als de vader van de zogenaamde ”New England Theology”, die nuances aanbracht in klassieke calvinistische dogmatische uitgangspunten. In het spoor van Edwards benadrukte hij de noodzaak van wedergeboorte en levensvernieuwing, maar nam daarbij afstand van de klassieke leer van de onmacht en doodstaat van de mens.
Vooral Nathaniel W. Taylor (1786-1858) heeft de gedachte uitgewerkt dat de mens in staat is door een ernstig gebruik van de genademiddelen vatbaar te worden voor de genade van geloof en wedergeboorte. Dit betekent dat hij niet geheel verdorven is en niet onbekwaam tot enig goed.
De jonge Beecher raakte bevriend met Taylor en heeft hem zo gewaardeerd dat hij later zelfs de wens te kennen gaf om naast hem begraven te worden. Toch ging hij in zijn theologische opvattingen niet zo ver als Taylor en zocht hij de orthodoxe lijn vast te houden.
Kanselruil
Beecher studeerde af in de theologie en werd in 1799 beroepen tot predikant in presbyteriaanse kerk van East Hampton, op Long Island in de staat New York. De congregationalisten (met een kerkbestuur waarbij elke gemeente onafhankelijk is) van New England deden in die tijd aan kanselruil met de presbyterianen van de zuidelijke staten. Deze waren over het algemeen behoudende calvinisten. Hun ”oefenschool” was het seminarie van Princeton, waar de Old Schooltheologen Archibald Alexander en Charles Hodge grote invloed uitoefenden. Vooral Hodge had moeite met de in zijn ogen semiarminiaanse opvattingen van de ”New England School”, die ook wel ”New School” werd genoemd en Taylor als belangrijkste exponent had.
De ”Princeton theologians” voelden zich verbonden met het puriteinse gedachtegoed. Ook zij waren betrokken bij de tweede Grote Opwekking (”Second Great Awakening”). Deze begon rond 1790 en had zodoende plaats in de tijd dat Beecher tot bekering kwam. Beecher stond van harte achter de opwekking en verlangde dat deze in het hele volksleven diepe sporen zou trekken.
Predikant
In het jaar dat hij predikant werd, trouwde Beecher met zijn eerste vrouw, Roxana Foote. Met voortvarendheid richtte hij zich op het predikambt. Zijn boodschap was indringend en gunnend. De last van verloren zondaren drukte hem zeer. De eerste keer dat Beecher in het nieuws kwam was dat door enkele preken die hij hield naar aanleiding van een duel in 1806 tussen Aaron Burr jr. en Alexander Hamilton; het gevecht leidde tocht de dood van Hamilton. Beecher verklaarde zich tegenstander van een dergelijke treffen en riep het land op tot een zedelijke hervorming. Deze gelegenheidspreken hadden uiteindelijk een oplage van 40.000 stuks.
Vier jaar later nam Beecher een beroep aan naar de congregationalistische gemeente in Litchfield in de staat Connecticut. Hij raakte daar betrokken bij activiteiten op het gebied van zending, Bijbelverspreiding en bestrijding van alcoholmisbruik. Hier bond hij de strijd aan met het toenemende unitarisme, dat de leer van de Drie-eenheid in diskrediet bracht. Steeds meer congregationalistische gemeenten raakten in de ban van deze ketterse leer.
In 1816 overleed zijn vrouw en een jaar later trouwde hij met Harriet Porter. Met Roxana Foote had Beecher dertien kinderen gekregen, onder wie Harriet, die later als Harriet Beecher Stowe (1811-1896) beroemd zou worden met haar boek ”Uncle Tom’s Cabin” (De hut van Oom Tom), waarin zij op ontroerende wijze de excessen van de slavernij aan de kaak stelde.
Na zes jaar de Hanover Street Congregational Church in Boston te hebben gediend, werd Beecher in 1832 benoemd tot rector aan het Lane College in Cincinnati, Ohio. Deze taak kon hij samen met het predikantschap uitoefenen. Had hij in Boston te maken gehad met unitariërs, in Cincinatti raakte hij verwikkeld in heftige discussies over het vraagstuk van de slavernij. Hij wilde niet zo ver gaan dat hij ervoor pleitte de slavernij direct af te schaffen, maar hij propageerde wel een geleidelijke emancipatie van slaven. Hij beschouwde slavernij als een maatschappelijk kwaad.
Verdacht
De jaren in Cincinnati waren voor Beecher niet de gemakkelijkste. Zijn sympathie voor Nathaniel Taylor maakte hem verdacht bij conservatieve presbyterianen. Beecher was evenals Taylor voorstander van een direct appel op de wil van de hoorders, met de aandrang om zich onmiddellijk aan God over te geven. Zijn tegenstanders vonden dat hij hierbij voorbijging aan de totale onmacht van de mens en daarbij op gespannen voet kwam te staan met de klassieke leer van de predestinatie. Beecher werd in 1835 aangeklaagd op de synode van Cincinnati en onder meer beschuldigd van arminianisme. Beecher verdedigde zich, maar kon niet voorkomen dat de Presbyteriaanse Kerk van 1837 tot 1869 werd verdeeld in Old School- en New Schoolpresbyterianen. De effecten van de New England Theology werden nu goed merkbaar.
In het jaar dat Beecher werd aangeklaagd overleed zijn tweede vrouw. Het jaar daarop trouwde hij voor de derde keer, nu met Lydia Beals.
Turbulent
De turbulentste periode uit zijn loopbaan is misschien wel het conflict met de Amerikaanse opwekkingsprediker Charles Grandison Finney (1792-1875). Deze ging in zijn theologische opvattingen verder dan de mannen van de New School. Hij leerde dat de mens een vrije wil heeft en in staat is door zijn eigen pogingen met behulp van de Heilige Geest een opwekking te bewerken. Ook ontkende Finney de erfzonde. Op dit punt was hij was een pelagiaan. Zijn grote successen bij de opwekkingen waarbij hij betrokken was, sterkten hem des te meer in zijn overtuiging.
Asahel Nettleton (1783-1844), ook een bekende opwekkingsprediker maar dan van de Old School, viel Finney scherp aan, evenals andere, meest presbyteriaanse, predikanten. Beecher nam een middenpositie in, die vooral duidelijk werd tijdens het openbare gesprek dat hij met Finney had in New Lebanon. Hij stond niet achter de theologische opvattingen van Finney, maar wilde zich ook weer niet van hem afkeren. Zijn milde houding leverde hem kritiek op. Toen hij aangevallen werd op zijn relatie met Finney, antwoordde hij dat hij meer waarheid van hem had gehoord dan van wie dan ook. „Ik heb de slagen gehoord van zijn grote, warme hart voor God.”
Zijn omgang met Finney vroeg om een duidelijke stellingname. Toen Beecher op zijn rechtzinnigheid werd getoetst, verantwoordde hij zich op een manier die zelfs de calvinistische theologen van Princeton konden accepteren. Zijn liefde voor het calvinistische erfgoed komt in zijn leven steeds naar voren. Hij voelde zich verbonden met de puriteinse traditie van zijn voorouders, maar zocht tegelijkertijd naar antwoorden op vragen van zijn eigen tijd die hij bij hen niet vond. Daarbij zette hij vraagtekens bij stellige uitspraken en vond hij de klassieke leer van de goddelijke besluiten niet zo vanzelfsprekend dat hierover geen twijfels konden bestaan.
Met al zijn worstelingen om een evenwichtige Bijbelse theologie te vinden, bleef hij toch vasthouden aan de fundamentele leerstukken. Hierbij benadrukte hij de noodzaak om de prediking tot het hart te richten en niet over de hoofden heen te preken. Vandaar dat hij leerstellige uitweidingen vermeed. Preken naar het hart betekende voor hem dat de menselijke verantwoordelijkheid en de gewilligheid van Christus’ reddende liefde voorop moesten staan. De oproep tot bekering moest in elke preek doorklinken. Daar wilde hij niets van afdoen. Maar als het ging over de verlorenheid van de mens, hield hij zich wat op de vlakte. Wat dat betreft miste hij de scherpte van Edwards (die hij overigens hoog had staan), die er geen doekjes om wond als het ging om de gebonden wil van de natuurlijke mens.
Zoon
De laatste jaren van zijn leven bracht Beecher bij kinderen in Boston en in Brooklyn door. Zijn zoon Henry Ward Beecher (1813-1887) maakte grote opgang als predikant in Brooklyn en trok duizenden hoorders. Diens boodschap was echter doortrokken van het arminianisme. Van hem is de uitdrukking bekend dat een ieder tot Christus mag komen, op wat voor manier is niet van belang. Hij, zijn zuster Harriet en de meeste andere kinderen gingen niet in de voetsporen van hun vader. Zij herkenden zich niet in zijn theologische standpunten, ook omdat zij de in hun ogen dramatische bekeringservaring van hun vader niet hadden meegemaakt. Want Beecher senior wilde staan in de traditie van zijn puriteinse voorouders, die de noodzaak van doorleefde vroomheid vertolkten.
Uit een brief van Beecher
„Als God mij daartoe bekwaam maakt wil ik erg duidelijk spreken. We moeten, beste vriend, duidelijk zijn. Het is eeuwig wel of eeuwig wee. We hebben te maken met onsterfelijke zielen die slapen op de rand van de eeuwigheid. De tijd is kostbaar. In korte tijd kan het eeuwigheid worden. Zal ik dan de waarheid verbergen? Zal ik de ziel verwaarlozen en bezig zijn om het oor te strelen met zachte dingen en met een wiegelied te zingen hen zo ter helle te doen gaan?
„O mijn God! Mijn God! Open U mijn ogen om het belang te zien van onsterfelijke zielen en open mijn lippen om mijn stem als een bazuin te verheffen.””
(Uit: ”Autobiography, Correspondence, etc., of Lyman Beecher D.D.”, deel I, New York, 1864.)