NÜRNBERG – Met het wetsontwerp voor de jongensbesnijdenis heeft de Duitse regering voorlopig de zaak gered. Dat is een „goed signaal”, meent prof. Heiner Bielefeldt, hoogleraar mensenrechten aan de universiteit in Erlangen-Nürnberg en speciale VN-rapporteur godsdienstvrijheid.
De toekomst van de besnijdenis is hiermee veilig gesteld. Althans voorlopig. Helemaal gerust is Bielefeldt er niet op. „De religiehaat die de afgelopen maanden op hoge toon is geuit, maakt me bezorgd. Er bestaat een enorme scepsis over godsdienst in het algemeen.”
Hij vindt het zwak dat het woord „godsdienstvrijheid” in het wetsvoorstel ontbreekt. „Er wordt nu in het algemeen ruimte gegeven voor besnijdenis zonder medische gronden. Dat begrijp ik, omdat de staat moeilijk voor religieuze politie kan spelen en mensen laat bewijzen dat ze religieus zijn. Maar volgens mij moet er toch worden gezegd dat het hier religieuze vrijheid betreft.”
De VN-deskundige gelooft daarom ook niet dat het wetsvoorstel ongeschonden door de Bondsdag komt. „Toen in juni het vonnis van het Landsgericht in Keulen bekend werd waarin werd gesteld dat besnijdenis een strafbare verminking is, heeft de politiek snel een motie aangenomen waarin om wetgeving werd gevraagd. Maar er is toen nauwelijks debat over geweest. Binnen fracties bestaat ontzettend veel verschil van mening, waardoor de sfeer is vergiftigd. Dat zal allemaal naar buiten komen.”
Ook de opinievorming onder deskundigen zint Bielefeldt niet. „In de Ethiekraad heeft prof. Reinhard Merkel bijvoorbeeld de goedkeuring van besnijdenis een „zondeval van de rechtsstaat” genoemd. Hij acht die noodzakelijk vanwege de Duitse verantwoordelijkheid voor de Joden vanwege de Holocaust. Terecht, want onder Joden werd er al over gesproken de koffers te pakken.”
Bielefeldt zelf ziet de besnijdeniswet helemaal niet als een knieval. „Het gaat hier om een diep gewortelde religieuze praktijk. Daar moeten we respect voor hebben. Het verbieden hiervan leidt alleen maar tot besnijdenistoerisme naar het buitenland of een ondergronds circuit, wat beide niet in het belang van het kind is.”
Onlangs zat Bielefeldt in een forum met de jurist prof. Holmer Putzke, die kan worden gezien als de geestelijke vader van de Keulse veroordeling van besnijdenis. Sinds enkele jaren publiceert hij in vaktijdschriften over de stelling dat de rechten van het kind deze verminking onrechtmatig maken.
In dat forum zaten ook twee medici. „Die waren het onderling niet eens over de besnijdenis. Maar ze waren het wel eens dat we heel weinig weten over de risico’s en de effecten op het kind. Terwijl de tegenstanders altijd vol overtuiging melden hoe gevaarlijk besnijdenis is.”
Toch kon je erop wachten dat dit debat zou komen, omdat kinderrechten de laatste jaren steeds belangrijker zijn geworden.
„Ja, daarom heb ik ook begrip voor de andere kant. Ik ben trouwens ook helemaal niet zonder vragen. Ik weet dat er in Israël mensen zijn die de besnijdenis symbolisch opvatten en de voorhuid niet werkelijk wegsnijden. Over die alternatieven zouden Joden misschien meer met elkaar moeten spreken. Maar dat is dan een intern religieus debat, los van het strafrecht.”
Staatsingrijpen in de ouderlijke macht moet volgens Bielefeldt de absolute uitzondering blijven. „Je kunt dat doen bij vrouwenbesnijdenis, wat echt verminking is. Je kunt het doen bij Jehovagetuigen die een bloedtransfusie weigeren en het een kwestie van leven en dood is. Maar een algemeen verbod op miljoenen besnijdenissen? Daarmee verwacht je iets te veel van het recht.”
In het Keulse vonnis staat dat de onomkeerbare besnijdenis de vrijheid van het kind beperkt om later van religie te veranderen. Zo’n redenering kan ook tegen de doop worden gebruikt.
„Ja, maar het is grote onzin. Door de opkomst van kinderrechten wordt de vrijheid van het kind natuurlijk wel belangrijker. Daar moeten religieuze groepen zich bewust van zijn. Maar in alle denken over godsdienstvrijheid –ook in het VN-Kinderrechtenverdrag– wordt erkend dat ouders het recht hebben hun kinderen naar hun overtuiging op te voeden. Zonder dat zou religieuze vrijheid niet meer bestaan.
Dit pleidooi voor een religieus vacuüm is net zoiets als een verbod op moedertaal. Hoe zou dat kunnen? Het geloof is zo iets intiems, dat het alleen al bepaalt hoe je een kind verwacht.
Ook maakt een besnijdenis de overstap naar een andere religie niet onmogelijk. Dan zou het christendom al helemaal niet hebben kunnen ontstaan. Er is nog nooit iemand door de besnijdenis tegengehouden.”