Israëlzondag in het licht van Openbaring 11
Morgen is het Israëlzondag. Zelden of nooit staat Openbaring 11 centraal als het gaat over Israël. Misschien wel ten onrechte. Een kleine leesoefening. Als probeersel.
In Openbaring 11 gaat het over de twee getuigen die uiteindelijk overweldigd worden en dood op de straten van de stad blijven liggen. Totdat zij na drie en een halve dag opstaan en tot verbijstering van de omstanders naar de hemel varen.
De perikoop eindigt met een ramp. Een aardbeving. Het tiende deel van de stad valt in puin. Dat is niet ongewoon in Openbaring. Wat wel ongewoon is, is de reactie: de overlevenden worden zeer bevreesd en geven God eer en heerlijkheid. Dat is uniek. In dit Bijbelboek is de standaardreactie na een ramp: en zij bekeerden zich niet (vgl. Openb. 9:20-21 en Openb. 16:11). Maar in Openbaring 11 maakt de aardbeving indruk en leidt tot lofprijzing (vs. 13).
Het oordeel over Jeruzalem is mild. Aanvankelijk lezen we in Openbaring over het vierde deel (6:8), dan het derde deel (9:18), daarna zelfs alle levende ziel (16:18). Maar hier gaat het slechts over een tiende deel (vs. 13).
Ook opvallend. Centraal staan twee getuigen. Wie zijn dat? De aanwijzingen dat het de profeten Mozes en Elia betreft, zijn nauwelijks te negeren. Vuur ging uit hun mond om de vijanden te verslinden. Elia in de geschiedenis van de hoofdmannen over vijftig. Wie de profeten wil beschadigen, wordt gedood. Mozes en het leger van Farao. Of Mozes en Korach, Dathan en Abiram. Ze hebben de macht de hemel te sluiten opdat geen regen regene: opnieuw Elia. Macht om het water in bloed te veranderen en plagen te veroorzaken: Mozes. Ze voeren in een wolk naar de hemel: Elia.
Johannes zag Mozes en Elia hier niet voor het eerst. Hij had hen gezien op de berg der verheerlijking. Mozes en Elia, de Wet (Thora) en Profeten, vertegenwoordigers van het Oude Testament. Het volk Israël was zelf ook een getuige der volken. Te midden van een heidense wereld waren zij het teken van Gods almacht en heerlijkheid. Het was de pleitgrond van Mozes: Wat zou U met Uw grote Naam doen.
Na de volheid des tijd is deze unieke positie voorbij. Als Jezus gekruisigd is in de grote stad (die geestelijk Sodom en Egypte genoemd wordt), komt het beest uit de afgrond. Hij doodt de getuigen (vs. 7). Hun dode lichamen liggen op de straten van Jeruzalem. De mensen uit de volken, talen, natiën en geslachten kijken toe. Dat is eeuwenlang de situatie van het Joodse volk. Geen getuigenis meer. Die op de aarde wonen hebben vreugde. Ze vieren feest. Ze zenden elkaar geschenken. Dat laatste doet denken aan het poerimfeest, ook een moment waarop vijanden de Joden wilde wegvagen. De Joden en Israël liggen tot op de dag van vandaag permanent onder vuur. Ze ondergaan de haat van de wereld.
Maar dit is het einde niet. Er komt een moment dat heel de wereld verbijsterd zal zien hoe een geest des levens uit God in de dode lichamen komt (vs. 11). Onmiskenbaar een verwijzing naar de vallei van de dorre doodsbeenderen in Ez. 37:10 vv. waar het eveneens gaat over de wederopstanding van het volk van Israël.
En dan zal blijken dat de heerlijkheid van het Nieuwe Testament groter is dan die van het Oude. In het Oude Testament werd het óverblijfsel behouden, de 7000 die de knie voor Baal niet bogen, het tiende deel van de stad (Jes. 6:13). Hier is het omgekeerd. Er gaat juist een klein gedeelte verloren en het overgrote deel wordt behouden (vs. 13). Alzo zal heel Israël zalig worden (Rom. 11:26).
Wat een troostrijke boodschap voor de Joodse christenen in de tijd van Johannes. Ze hadden de val van Jeruzalem meegemaakt (70 n. Chr). De tempel was verwoest. Hoe moest het verder? Wat bleef er over van het Joodse volk?
Maar hier is de trouw van God. Het hoofdstuk begint met het meten van de tempel (vs. 1). Een soort verzegeling. Beschermd gebied. Goddelijke garantie. Er is toekomst voor het volk Israël. Zelfs nadat het getuigenis van de Joodse kerk drie en een halve dag uitgestorven is.
Wie Openbaring 11 zo leest, ziet de parallel met het volgende hoofdstuk. Voor de Heere Johannes in Openbaring 12 inzicht geeft in de wereldgeschiedenis van de Kerk, en in Zijn vriendelijke zorg voor de nieuwtestamentische gemeente (Op. 12: 14-16), buigt Hij zich eerst over naar het oude bondsvolk. Hij vertroost Zijn broeders naar het vlees, die vrezen dat het afgelopen is na de verwoesting van de tempel. De woorden uit Ezechiël 37 krijgen nieuw leven: „En Ik zal Mijn Geest in u geven, en gij zult leven, en Ik zal u in uw land zetten; en gij zult weten dat Ik, de Heere, dit gesproken en gedaan heb, spreekt de Heere.”
Reageren? welbeschouwd@refdag.nl