Kleding zegt veel over innerlijk
Graag passende kleding. Een dergelijk verzoek biedt vaak stof voor eindeloze discussies. Wat voor de een verantwoord is, vindt de ander volkomen ongepast. En over smaak valt niet te twisten. Hoeveel woorden zijn er al niet vermorst in gesprekken tussen ouders en jongeren over de steeds weerkerende vraag: Kan ik dit aan of niet? Is er dan nergens een ankerpunt?
Discussies over kleding zijn weinig vruchtbaar. Daar is zo langzamerhand iedereen het wel over eens. Kan die rok een centimeter korter of moet hij juist 5 centimeter langer zijn? Is de opdruk op dat shirt nu te schreeuwerig of niet? Zonder dat de oplossing een millimeter dichterbij komt, stijgt de temperatuur van de hoofden en daalt die van de harten.
Rabbijnendiscussies worden dergelijke twistgesprekken wel eens genoemd. De joodse wetsgeleerden vonden dergelijke debatten prachtig. Ze gaven hun urenlang bezigheid en scherpten de geest. De rabbijnen legden de uitkomst ervan vast in voorschriften. Zo werd regel op regel geformuleerd en ontstond een ondraaglijke last van wetsbepalingen. Die bovendien voortdurend om aanvulling vroeg omdat de tijd voortschreed, de mode veranderde en met name de jeugd (toen ook al!) zocht naar mazen waardoor hij uit de band kon springen.
Soberheid
Kleding en mode zijn al eeuwenlang punt van discussie. En van kritiek. Dat was al in de oudheid zo. Joodse geleerden in de Egyptische stad Alexandrië zeiden reeds in de eerste eeuw voor Christus: „Modewisselingen zijn niets anders dan veranderingen van zonde.” Bij de Romeinen werd al spottend gezegd: „Wat bij apen na-apen heet, noemen mensen mode.”
De gedachte dat men als christen „sober en voorzichtig” moet zijn in de keus van de kleding won al snel veld binnen de kerk. Immers, Paulus had erop aangedrongen een eerbaar gewaad te dragen.
Maar het leven bleek vaak sterker dan de leer. Wie het breed had, liet het graag breed hangen en dat kwam ook uit in de kledingkeuze van christenen. Rijkeren kozen voor modieuze, rijk versierde kleding om zich daarmee te onderscheiden van het gewone volk. Als reactie daarop trokken de vromen van die tijd, denk aan monniken en nonnen, kleding aan die zich kenmerkte door eentonigheid, eenvormigheid en soberheid.
Het is zeker ook niet zonder reden geweest dat de reformator Calvijn in zijn stad, Genève, weeldewetten voorschreef met strenge regels voor de kleding. Om greep te houden op de mode wist de hervormer bij het stadsbestuur gedaan te krijgen dat kleermakers geen nieuwe modellen kleding mochten ontwerpen zonder toestemming van de magistraat. Wilde een ontwerp goedkeuring verkrijgen, dan moest het in ieder geval voldoen aan twee criteria: soberheid en functionaliteit.
Maar ook de strikte Calvijn ontdekte al spoedig: de rijke burger laat zich niet gezeggen. Voor hem werd daarom op den duur een uitzondering gemaakt. Die mocht meer dan een eenvoudige poorter in Genève.
Die tweedeling bleef lang bestaan, tot in de vorige eeuw. De rijkere burger, dus ook de meer welgestelde kerkganger, kon het zich veroorloven om zich modebewust te kleden. Hij (en vooral zij) had variatiemogelijkheden in de klerenkast. De armeren hadden die niet. Zij beschikten slechts over een werkplunje en over een pak of jurk voor de zondag. Het laatstgenoemde werd alleen op de eerste dag van de week gedragen, op maandag gelucht en daarna weer in de kast gehangen. Tot de volgende rustdag.
Individuele keus
In onze tijd is dat duidelijk veranderd. Mensen hebben financieel de mogelijkheid om een uitgebreidere garderobe aan te schaffen dan een eeuw geleden. Dat biedt ook de kans om meer de mode te volgen of, in ieder geval, een eigen keus te maken van kleding die bij de eigen smaak past. Bovendien zijn mensen individualistischer geworden. Zij voegen zich minder snel naar de ongeschreven regels. Met als gevolg dat er een grotere variëteit is ontstaan in het kleedgedrag.
Op zichzelf behoeft dat geen bezwaar te zijn. De verschillen in kleding bieden mensen de kans om iets aan te trekken dat bij hen past. Want het is niet juist om het verleden alleen maar te verheerlijken. Toen werd men soms in een keurslijf geperst dat alleen maar potsierlijk maakte. Wil iemand goed functioneren, dan moet hij of zij kleding kunnen dragen waarin hij zich prettig voelt.
Met die toegenomen mogelijkheden om keuzes te maken, is echter ook de discussie aangezwengeld over de vraag wat passende kleding is. En mede dankzij de steeds wisselende modepatronen is dat een debat zonder einde. Elke nieuwe gril biedt stof tot gesprek.
In dergelijke discussies wordt nogal eens de opmerking gemaakt dat het uiterlijk niets zegt over het innerlijk. Dat is tot op zekere hoogte begrijpelijk. Soms worden mensen al te gemakkelijk afgewezen op grond van hun uiterlijke verzorging. Zeker als dat gaat om hun geestelijke staat. Voorzichtigheid is dus wel geboden. Maar anderzijds wordt die opmerking ook wel gebruikt om zo ongeveer alles te tolereren. Dat is evenmin terecht.
Pleidooi evangelicalen
De Amerikaanse evangelicale theoloog Duane Litfin, die jarenlang rector was van het evangelische Wheaton College nabij Chicago, heeft zeer recent in een uitgebreid artikel gepleit voor bezinning op het kleedgedrag van christenen.
Het is opvallend dat zo’n pleidooi juist uit die hoek komt. Orthodox-gereformeerde christenen krijgen immers vanuit evangelische kringen nog wel eens het verwijt te horen dat ze te veel letten op het uiterlijk. In evangelische kringen is men inderdaad op dit punt vrijer dan binnen de gereformeerde gezindte. Dat Litfin, werkzaam bij een instituut dat nauwe banden heeft met de Billy Grahambeweging, in een uitgebreid artikel stilstaat bij het kleedgedrag van christenen is dus opmerkelijk.
Litfin begint zijn betoog met de constatering dat we als mensen veel dingen delen met andere schepselen, maar dat het zich kleden typisch menselijk is. „De reden is een trieste: we hebben ons onderscheiden door het doen van kwaad.”
Vervolgens wijst de evangelicale theoloog erop dat kleding praktisch gezien om een groot aantal redenen gedragen wordt. We bedekken onze naaktheid ermee, warmen ons erdoor, willen ons erdoor onderscheiden. „Kleding bedekt niet alleen, maar openbaart ook veel: onze stemming, ons beroep, onze godsdienstige overtuiging, onze hobby. Sommige mensen kleden zich op een bepaalde manier om indruk te maken, anderen willen door hun kleding juist niet opvallen. Dus kleding zegt voor een belangrijk deel hoe iemand is. Met onze kleding communiceren we over ons innerlijk. Al voordat iemands stem is gehoord kan de omgeving zien wie hij is door zijn kleding. Daarop worden mensen ook beoordeeld.”
Dat laatste wordt door verschillende onderzoeken onderstreept. Zet een pietje-precies in slonzige kleding voor een groep vreemden en vraag hun welk type persoon voor hen staat. Het antwoord is beslist: een sloddervos.
Lang niet altijd wordt beseft dat kleding ook iets doet met de drager zelf, zo stelt Litfin. Een soldaat voelt zich anders in uniform dan in vrijetijdskleding. Wie gaat solliciteren, trekt kleding aan waarin hij zich zeker voelt.
Een laatste algemene overweging is dat de kledingkeuze wordt gedicteerd door de situatie. Wie een trainingspak aantrekt kan wel naar een kampvuur gaan, maar niet naar een begrafenis. Conclusie van Litfin: de kledingkeuze is niet waardevrij. Hij zegt niet iets, maar veel over de drager.
Pelgrim
Tegen die achtergrond stelt Litfin dat een christen met zijn kleding een beeld moet tonen van de Heere Jezus Christus. Dat betekent dat zijn jas of jurk eerbaar, bescheiden, netjes en beslist niet uitdagend mag zijn. „Een christen is pelgrim. Dat betekent: hij maakt in zijn kleding duidelijk dat hij op weg is naar een andere plek en geen burger is van het land waar hij doortrekt. Hij draagt een stoffige reismantel. Dat maakt hem terughoudend om de laatste mode te volgen. Want die weerspiegelt het hier en nu. En zeker is de kleding van een christen er niet op gericht om te verleiden tot zonden of zondige gedachten.”
Zondagse pak
Dat kledingadvies geldt voor het hele leven van christenen, maar zeker ook op zondag, de dag die aan de Heere is gewijd, zegt Litfin. Van het dragen van informele kleding tijdens de zondagse kerkdiensten, die je bij wijze van spreken ook op een vrije zaterdagmiddag aan hebt omdat die zo lekker zit, wil de theoloog niets weten. De trend in sommige evangelische kringen, maar inmiddels ook zichtbaar bij reformatorische kerkgangers, om casual gekleed naar de kerk te gaan, wijst hij krachtig af.
Drie belangrijke overwingen tellen daarbij voor hem. De eerste is dat zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament gepleit wordt voor heiliging. De kern daarvan is volgens hem dat een christen apart woont en leeft. Of het nu gaat om voedsel, dagen, kleding, gaven, plaatsen of het volk van God zelf, belangrijk is de heiliging ervan. Heiliging betekent het apart zetten en aan God wijden. „Onheilig is dus niet alleen hetgeen profaan, maar ook hetgeen gewoon, alledaags is. Alles wat men de Heere heiligt, is omgeven met speciale en bijzondere zorg of aandacht.”
Het tweede waar Litfin op wijst is dat hetgeen aan God gegeven wordt in de Bijbel de „eerstelingen” wordt genoemd. Als het gaat om hetgeen aan God gewijd wordt, moet dat het beste zijn. De Heere vervloekt degene die Hem het mindere, het gewone en niet het uitnemende geeft.
Derde punt is dat het uiteindelijk gaat om het hart waarmee mensen het beste geven. Dus een duur kleed is niet per definitie de garantie dat dit de Heere aangenaam is. „Chique kleding die een hoogmoedig, boosaardig hart verhult, is voor God een stank. Maar het omgekeerde geldt ook: vuile en slordige kleren die uitstralen dat er geen speciale moeite is gedaan om God te eren, zijn Hem eveneens een gruwel.”
Op grond van die drie overwegingen keurt Litfin sterk af dat mensen informeel gekleed, of –erger– met slordige kleding naar de kerk gaan. „Wie Hem oprecht wil dienen, zorgt ervoor dat hij er op zondag opperbest uitziet en door de week verzorgd gekleed is.”
In de jaren dertig verzorgde Joh. Francken voor NCRV-radio zijn Vragenuurtje. Het programma trok duizenden luisteraars. In het antwoord op de vraag: „Wat is een eerbaar gewaad?” verwees hij naar 1. Timotheüs 2:9, waar de apostel Paulus zegt dat de vrouwen in een eerbaar gewaad met schaamte en matigheid zichzelven versieren. Daarin zei Francken: „Het is een kleed dat de naaktheid bedekt. Als ge die gedachte vasthoudt, dan hebt ge voor alle eeuwen gelijk de éénen, grooten regel gesteld, die de mode bepaalt voor een vrouw, die God vreest. Dat is geen menselijk verzinsel, het is Gods bevel, dat het ons zegt. Paulus verzet er zich tegen met alle kracht, dat de vrouw van zijn dagen zich zal vertoonen, bijzonderlijk in de samenkomst der gemeente, in een kleeding die meer onthult, dan omhult, die bedoelt te ontdekken, in stee van te bedekken.”