Overlevenden scheepsramp: Doodsangst in ogen van de mensen
Ze overleefden de scheepsramp voor de kust van Italië. Jaco en Ank van Witteloostuijn (beiden 72) doorstonden vorige week vrijdag bange momenten op het gekapseisde cruiseschip Costa Concordia. „De doodsangst stond bij mensen in de ogen.”
Jaco van Witteloostuijn hoest. „We hebben vorige week in Italië collectief kou staan vatten”, zegt hij aan tafel in Heemstede, krap een week na de scheepsramp. „Toen we afgelopen week gebeld werden over verzekeringskwesties in verband met de ramp, kregen we te horen dat heel veel overlevenden hoesten.”
Ze zijn eigenlijk helemaal „geen cruisemensen”, vertelt hij. „Daar zijn wij we veel te individualistisch voor. We gingen toch mee omdat het cruiseschip plaatsen zoals Palma de Mallorca, Barcelona, Marseille en Palermo zou aandoen. Daar wilden we nog een keer naartoe.
We verwachtten aan boord veel glitter, vermaak, copieuze maaltijden. Die verwachtingen zijn in negatieve zin overtroffen. Er is op zo’n cruiseschip te veel licht, te veel glitter, te veel harde discomuziek. Mijn vrouw en ik zijn mensen van de kleine zaal. Ik houd wel van een copieus diner, maar dat moet dan wel een fijne en interessante maaltijd zijn. Geen massawerk. Ook in positieve zin zijn onze verwachtingen overtroffen: het imposante van zo’n schip, de hutten, de dienstverlening. Wij zochten een bar met klassieke muziek op. Piano, viool, cello. Die muziek stond dan weer wel te hard.”
Ridicuul
Ze schepen op zaterdag 7 januari in. Over de veiligheidsinstructie aan het begin van de cruisetocht is het oordeel van Van Witteloostuijn niet mals. „Ridicuul, van stonde af aan. Je wordt op een bepaalde manier op het dek gezet waar de reddingssloepen hangen. Je staat met je gezicht naar die boten. Die laten ze je zien. Ik heb niets aan die instructie gehad. Je weet nog steeds niet hoe het logistiek loopt in de ure des gevaars.”
Tijdens de trip genieten Jaco en Ank van Witteloostuijn van de dagelijkse „uitstekende” excursies tijdens de cruise. Met bussen toeren ze rond. „Je zit telkens in zo’n bus opgepropt. Beenruimte heb je niet. Die bussen zijn gemaakt voor Spanjaardjes en Italiaantjes.”
Dan komt de avond van vrijdag 13 januari. Volgens planning is het de laatste avond voor het echtpaar op de Costa Concordia. De volgende dag hopen ze naar Nederland terug te keren. „Tegen onze gewoonte in gingen we die vrijdagavond om halftien, na het diner, meteen naar onze hut op de negende etage. Ik had overgegeven. Ik had bijna geen eten binnengekregen. Ik wilde tot rust komen. Een kop lauwe thee, een toastje, en dan gewoon plat.
Exact op het moment dat ik wilde gaan liggen, hoorde ik geschuur, klonk er een klap en viel het licht uit. Mijn vrouw, die ook op het punt stond naar bed te gaan, zei: Dit is mis. Ik zei: Dat kun je wel stellen.”
Als ze de gang oplopen, komen ze een steward van de etage tegen. „Die zei dat we terug moesten naar onze hut en de instructies moeten volgen.” Op enig moment laten de scheepsautoriteiten van zich horen. „We hoorden via de intercom, in het Engels, dat alles onder controle was.”
Reddingsvest
Op aandringen van zijn vrouw trekt Van Witteloostuijn zijn kleren weer aan. „Het was mijn warmste pak. De andere kleren zaten al in mijn koffer. Het schip kantelde zo’n 20 graden, naar mijn besef ging het richting 30 graden. Dan sta je niet lekker op je benen.” Zij: „Op zo’n schuine bodem glijd je weg. Dat was erg.”
Het wordt menens als ongeveer drie kwartier na de eerste klap de duizenden passagiers te horen krijgen dat ze zich naar de reddingsboten moeten begeven en bagage moeten achterlaten. „Dan ontstaat er angst bij veel mensen”, blikt Jaco van Witteloostuijn terug. „Mijn vrouw en ik bleven op dat moment rustig. Dat heeft te maken met onze flegmatieke karakters. We hebben een paar keer eerder een calamiteit meegemaakt. Mijn vrouw is EHBO’er. Denk aan een ernstig verkeersongeval: hier ligt een man, daar ligt zijn been.”
Allebei trekken ze in de hut voorradige reddingsvesten aan. Ze zijn lovend over het materiaal. „Het zag er goed uit.” Zij: „Extra warmte konden we goed gebruiken. Ook heb je door de kraag van het reddingsvest een steun in je nek.”
Voorzien van wat persoonlijke spullen haast het echtpaar zich via het trappenhuis naar dek 4, waar de reddingssloepen hangen. Zij: „Ik had een rugzakje met mijn diabetesspullen meegenomen.”
Algauw merken ze dat er onder de duizenden passagiers grote ontsteltenis heerst. Hij: „Er ontstond in het trappenhuis een file van mensen voor het sloependek. Voor ons waren twee dingen belangrijk. A: We houden elkaar vast. B: Hoe komen we op het sloependek? Het was benauwend. Je werd voortgestuurd en voortgestuwd.” Zij: „Beangstigend.” Hij: „Mensen krijsten en gilden. We zagen moeders met hun kinderen tegen zich aangedrukt. Kinderen met grote ogen die brulden van angst. Ik probeerde een van die moeders met een kind door te laten. Dat is me gelukt, maar het was zwaar. Ik moest mijn vrouw ervoor loslaten en zette me schrap tegen een hekje, om zo weerstand te bieden aan de druk van de mensenmassa om me heen. Ik besloot: Zoiets doe ik niet meer. Ik had zo veel kracht verspeeld.” Zij: „Iedereen vecht voor zijn eigen leven.”
Teleurstellend
Over het optreden van de bemanning van de Costa Concordia bij de evacuatie kraakt Van Witteloostuijn harde noten. „Ik heb bemanningsleden gezien die lief en zorgzaam waren en die hun best deden, maar mijn totaalbeeld is dat de hulpverlening hoogst teleurstellend was. Echt onder de maat. Ik wil niet ongenuanceerd iets zeggen, maar ik had de indruk dat de bemanning niet wist om te gaan met een calamiteit. De bemanning bood geen oplossing van het probleem, maar maakte er deel van uit. Ze opereerden paniekbevorderend. Italiaanse bemanningsleden stonden elkaar als Pavarotti’s toe te schreeuwen, te vloeken en te huilen. Velen, zoals Amerikanen, Chinezen en Koreanen, verstonden in het Italiaans geschreeuwde instructies niet.”
Op het verlichte sloependek heerst paniek. Hij: „We werden maar doorgestuurd en doorgestuurd. Dat verdiende echt niet de schoonheidsprijs. Op de op drie na laatste reddingsboot was nog plaats. Ik begeleidde eerst mijn vrouw via een hekje die reddingsboot in. Een soort cipier bij de ingang riep: No, no, no! Waarop ik riep: Ja, ja, ja! Ik keek die man vlammend aan. In de boot, waar zo’n 150 mensen terechtkonden, was zeker nog plaats voor vijftien mensen. Die plekken zijn toen ook ingevuld.”
Hysterisch
Angstige momenten beleven ze als blijkt dat de reddingsboot hapert, vertelt Jaco van Witteloostuijn. „Zo’n boot moet via kettingen naar beneden zakken. Na ongeveer 1 meter bleef de boot hangen, ik schat zo’n 15 meter boven de zeespiegel. Dat was het eerste hysterische moment. Hopelijk hebben wij zelf niet gegild. Ik hoorde mechaniciens schreeuwen en vloeken. Er was paniek. Volgens mij gingen ze met allerlei gereedschap in de weer. Toen zakte de boot weer verder naar beneden.
Het tweede hysterische moment ontstond toen de reddingsboot weer stil kwam te hangen, misschien een paar meter boven zee. We hebben nog foto’s gemaakt. Op een foto die ik maakte van mijn vrouw zijn haar angstogen te zien.
Uiteindelijk kwamen we met een zachte landing op het water terecht. Toen kwam het derde hysterische moment. Onze boot kon niet wegkomen, richting het eiland Giglio, maar draaide cirkels. Kennelijk was de stuurknuppel kapot. De reddingsboot stootte tegen de Costa Concordia. Zou ons laatste uur toch nog geslagen zijn? Maar door de schok raakte de reddingsboot kennelijk weer bestuurbaar, want we voeren naar het eiland, waar we werden afgezet.”
Op het eiland raken ze bevangen door de kou. Hij: „Ik zei: Dit red ik niet. Ik was zo koud.” Uiteindelijk belanden ze in een kerk op het eiland, samen met andere overlevenden. „We hebben elkaar verwarmd. Als twee mensen die van elkaar houden. Mijn vrouw was heel lief voor mij. We doezelden weg. Ik dacht: Hier zou een foto van gemaakt moeten worden.” Zij: „We kregen loeihete citroenthee. Normaal neem ik dat niet, maar op zo’n moment lust je alles.” Hij: „Mensen stelden spullen uit hun eigen woningen beschikbaar. Hartverwarmend.”
Ontberingen
Later treffen ze andere Nederlandse opvarenden. Zij: „We sloegen elkaar in de handen, een high five. Zo van: We leven nog!” Ze horen schokkende verhalen. „Een groepje van zo’n vier Nederlanders heeft samen met andere passagiers heel wat doorstaan aan bakboordzijde, de kant van het schip dat het hoogst boven het water lag. Vanaf die zijde konden mensen moeilijk weg komen. Ze hebben de dood in ogen gekeken. Ze leden veel ontberingen en klauterden over de scheepsramen. Een vrouw liet de binnenkant van haar handen zien: helemaal paars. Ze had aan iets op het schip gehangen. Mensen hielden elkaar vast aan armen en benen. Traumatische dingen. Ik had erg met hen te doen.”
Met een veerboot vertrekken ze van het eiland Giglio naar Zuid-Toscane. Talloze hulpverleners staan daar gereed. In een grote tent van het Rode Kruis worden ze (opnieuw) geregistreerd en krijgen ze een isolatiedeken. Uiteindelijk vertrekken ze met een bus naar de Italiaanse kuststad Savona. Die reis duurt zo’n zeven uur. Gedurende de busreis weten ze contact te leggen met het thuisfront. Ze hebben drie kinderen. „Toen mijn dochter hoorde dat we veilig waren, riep ze: „Halleluja!” Waarop ik riep: „Prijs de Heer!””
Uiteindelijk weten Jaco en Ank van Witteloostuijn naar Nederland te vliegen, met de vlucht die oorspronkelijk ook op de planning stond. „Op Schiphol zagen we onze lieve kinderen weer.”
Dankbaarheid
De volgende zondagmorgen zit het echtpaar, verbonden aan de PKN-gemeenten in Heemstede en Haarlem, in Heemstede in de kerk. Zij: „We zijn gesteund door het meeleven. We kregen knuffels.” Die zondagmiddag kunnen ze in Haarlem ook van de partij zijn bij een door henzelf georganiseerd concert, waar klassieke muziek ten gehore wordt gebracht. Hij: „In Italië had ik me twee dingen stellig voorgenomen: Ik ben zondagochtend in de kerk en zondagmiddag bij dat concert. Klassieke muziek is alles voor ons. Ik schoot tijdens het concert een paar keer vol. Bij een tekst van de Engelse componist Benjamin Britten. Over een man en een vrouw die elkaar net niet kunnen vinden en aanraken. Een beetje verdrietig. Geroerd was ik ook door een kortje liedje van de Zwitserse componist Arthur Honegger. Een liedje over de zee.” Zij: „Nogal wat overlevenden zeggen dat ze geluk hebben gehad. Maar ik spreek liever van dankbaarheid jegens God.”