In een samenleving waarin mensen steeds ouder worden, is het haast onvermijdelijk dat mensen tumoren ontwikkelen, schrijft de Amerikaanse oncoloog Siddhartha Mukherjee in ”De keizer aller ziektes”, een epos over kanker.
In het laatste hoofdstuk overziet Mukherjee de ontwikkelingen rond het onderzoek naar het ontstaan van kanker en de behandeling van de ziekte. Wat de afgelopen decennia duidelijk is geworden, is dat tumoren niet ontstaan door een factor van buiten het lichaam, zoals een virus, maar dat de eigen cellen ontsporen door veranderingen in genen. „Onze cellen delen zich, ons lichaam wordt ouder, mutaties stapelen zich onverbiddelijk op mutaties – wellicht is kanker wel het eindstation van onze ontwikkeling als organisme”, stelt Mukherjee.
De aandoening valt naar zijn mening dan ook niet uit te roeien. Zijn einddoel is daarom bescheidener dan artsen en onderzoekers tot nu toe voor ogen hadden: niet het genezen van mensen, maar het steeds langer rekken van hun leven.
Mukherjee hoopt dat er in de toekomst zo veel verschillende chemotherapieën beschikbaar zijn dat de patiënt bij wie de tumor resistent wordt voor het ene middel, steeds weer met een ander middel kan worden behandeld.
Die terugkeer van de ziekte klinkt als een refrein in zijn boek. Steeds weer beschrijft hij de ontdekking van een nieuw middel. Een groep patiënten wordt ermee behandeld en de tumor slinkt als sneeuw voor de zon. Maar na maanden, soms jaren, keert de ziekte terug, nu ongevoelig voor de chemotherapie.
Kankercellen lijken veel op gezonde cellen. Dat maakt het lastig om ze specifiek aan te pakken. „Het is onduidelijk of een ingreep die onderscheid maakt tussen kwaadaardige en normale groei wel mogelijk is”, stelt de oncoloog.
Kanker is mogelijk zo oud als de wereld. Zo beschrijft een Egyptisch papyrus al een „uitpuilend gezwel in de borst, koel en hard als een hematvrucht.” De arts, die in het document tal van aandoeningen en behandelingen noemt, is in dit geval kort van stof. Bij therapie staat: geen. Griekse artsen melden een paar eeuwen later hetzelfde.
Al kwam kanker in het verre verleden wel voor, het was altijd een zeldzame aandoening. „In de oudheid werden mensen doorgaans niet oud genoeg om kanker te kunnen krijgen. Mannen en vrouwen waren dan allang weggevaagd door tuberculose, waterzucht, cholera, pokken, melaatsheid, de pest of longontsteking”, schrijft Mukherjee. Betere leefomstandigheden zorgen ervoor dat kanker vandaag de dag een veelvoorkomende aandoening is onder ouderen.
Moderne technieken zorgen er bovendien voor dat kanker steeds vaker wordt ontdekt en herkend. „Als rond 1850 een kind aan leukemie was overleden, zou dat waarschijnlijk zijn toegeschreven aan een abces of een infectie. Door het gebruik van mammografie, om al in een vroeg stadium borstkanker te ontdekken, nam het aantal patiënten de afgelopen decennia sterk toe.” Veel van die tumoren waren zonder screening pas veel later, of misschien nooit, gevonden.
Ook veranderende levensomstandigheden kunnen invloed hebben op het voorkomen van kanker. Zo resulteerde de behandeling van maagzweren met antibiotica in een sterke afname van maagkanker, terwijl de opkomst van roken tientallen jaren later een ongekende stijging van longkanker gaf.
Kanker is eigenlijk pas sinds de 19e eeuw behandelbaar. Anesthesie maakte het mogelijk om mensen te opereren. „Als de tumor beperkt was gebleven tot één orgaan of één plek, zodat hij door een chirurg kon worden verwijderd, was er kans op genezing”, aldus Mukherjee. Anders moest een chirurg, tot zijn frustratie, vaststellen dat de ziekte na verloop van tijd elders in het lichaam terugkeerde – als uitzaaiingen van het oorspronkelijke gezwel.
Toen in het begin van de twintigste eeuw röntgenstraling werd ontdekt, kwam ook radiotherapie beschikbaar om tumorcellen plaatselijk te doden.
Lange tijd dachten onderzoekers dat er één oorzaak bestond voor kanker, en de ziekte dus ook met één middel bestreden kon worden. Inmiddels is duidelijk dat tumorcellen weliswaar één eigenschap gemeen hebben, abnormale celgroei, maar dat die door zo veel genetische fouten kan ontstaan dat de verschillende tumortypen met een scala aan middelen bestreden moeten worden.
De van oorsprong Indiase oncoloog en onderzoeker beschrijft de ”oorlog” die wetenschappers en artsen de afgelopen decennia tegen kanker voerden op boeiende wijze, met veel persoonlijke details. Niet voor niets ontving hij de Pulitzer Prize, een prestigieuze Amerikaanse literatuurprijs, voor zijn epos. Omdat Mukherjee zijn netwerk vooral in de Verenigde Staten heeft, krijgt de lezer ten onrechte de indruk dat er bijna uitsluitend in Amerika hoogstaand kankeronderzoek werd en wordt verricht. Dat neemt niet weg dat het boek een goede indruk geeft van hoe moeizaam de strijd tegen kanker verloopt. „Kanker is inderdaad wat een chirurg uit de negentiende eeuw een keer bij de voorplaat van een boek schreef: de keizer van alle kwalen, de koning van alle gruwelen.”
Maar daarmee is niet alles gezegd. Dat moet ook de auteur erkennen. Over Carla, zijn eerste patiënt met acute leukemie, schrijft hij: „Toen ik aan dit boek begon, kreeg ik vaak de vraag hoe ik het wilde laten eindigen. Meestal gaf ik een ontwijkend antwoord. Dat wist ik nog niet, zei ik voorzichtig. Maar ik wist het wel, al durfde ik dat mezelf niet toe te geven. Ik wist zeker dat het zou eindigen met de relaps en het overlijden van Carla.
Ik had het mis. In juli 2009, exact vijf jaar nadat ik onder de microscoop naar haar beenmerg had gekeken en had gezien dat ze in remissie was (dat de kankercellen waren verdwenen, AB), reed ik met een boeket naar haar huis. Haar slopende oorlog was voorbij. Bij acute leukemie staan vijf jaar zonder relaps vrijwel gelijk aan genezing.”
”De keizer aller ziektes. Een biografie van kanker”, Siddhartha Mukherjee; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 234 2698 1; 592 blz.; € 29,90.