“Het rode paard” is pleidooi voor het oude, christelijke Europa
In 1983 verscheen bij de uitgeverij Ares, een kleine drukker in Milaan, het boek ”Il cavallo rosso” (Het rode paard). Het viel te voorzien dat het boek, vanwege zijn christelijke en anticommunistische inhoud, door de meer officiële literatuurcritici ofwel doodgezwegen ofwel zwaar bekritiseerd zou worden.
Het eerste gebeurde. En toch, wat niemand verwachtte, gebeurde óók: het boek werd een bestseller. Inmiddels zijn er meer dan 400.000 exemplaren van verkocht en is het in meerdere talen, waaronder nu het Nederlands, vertaald.
Wat is het bijzondere van dit boek, waarin Eugenio Corti (1921) de lotgevallen van verschillende jonge mensen uit het Italiaanse dorpje Nomana (in werkelijkheid Besana) tijdens en na de Tweede Wereldoorlog beschrijft? Vooral de opzet van het boek en de stijl van schrijven hebben gezorgd voor de gunstige receptie bij het lezerspubliek. Corti weet diepe sympathie op te wekken voor de hoofdpersonen, zodat de lezer hun belevenissen geboeid volgt. Hij beschrijft deze in zo’n prachtige en beeldende stijl dat het boek de lezer gaandeweg in beslag neemt.
Compositie
De schrijver moet goed nagedacht hebben over de compositie van het werk. Corti verstaat de kunst om een bepaald motief dat hij later in het boek uitbouwt heel subtiel voor te bereiden. Dit geldt niet alleen voor deelthema’s van het boek. Ook met betrekking tot het hoofdthema maakt de schrijver de lezer langzaam vertrouwd met hetgeen hem ter harte gaat: hoe jonge mensen die opgegroeid zijn in de besloten omgeving van een eenvoudig en christelijk dorp in Lombardije zich redden in de verschrikkingen die ze tijdens de Tweede Wereldoorlog meemaken, zowel in Rusland, Noord-Afrika, in Albanië als in Italië (aan de zijde van geallieerden). Hij laat zien hoe ze in die wereld niet alleen het geloof bewaren, maar er ook uit leven, zodat het in de meest bizarre omstandigheden functioneert.
Corti laat de lezer door de bril van een van de hoofdpersonen, Ambrogio, kennismaken met de jonge mensen uit Nomana. Ambrogio is nog niet zo heel lang student in Milaan, waar hij op kamers woont. Kort voor het uitbreken van de oorlog wordt de universiteit gesloten. Thuisgekomen zoekt hij allereerst zijn beste vriend Stefano, een boerenzoon, op. Deze bewerkt samen met zijn vader een stuk land, terwijl zijn vriend van de heuvel waarop het dorp ligt naar het lagere gelegen land komt fietsen. Ambrogio begroet hen hartelijk en loopt met hen op naar de boerderij, waar we de moeder en andere familieleden van Stefano leren kennen.
Ambrogio is een zoon van een industrieel, Gerardo Riva, en diens vrouw Guilia. Zijn vader was een praktisch ingestelde man die een textielfabriek had opgezet waar inmiddels honderden mensen werken. Als Ambrogio diezelfde dag nog de kerk bezoekt (het is vrijdag en de mis wordt bediend), loopt hij onder het gebeier van de klok het kerkplein op. Het is alsof de lezer het klokgelui op de achtergrond hoort als de schrijver vertelt van al de mensen die Ambrogio na een poos afwezigheid weer ziet.
De vreugde van de jongen om al die bekenden te zien en te kunnen groeten, wordt als het ware begeleid door het geluid van de klokken. Het is alsof de lezer in een sfeer van opgetogenheid en dankbaarheid veel van de mensen leren kennen die later in het boek keer op keer opduiken: de vrienden, die van Ambrogio’s leeftijd zijn, maar ook een eenvoudig meisje dat in de fabriek werkt en niet al te knap is – ze heeft weinig mee, eigenlijk alleen haar sprekende, open ogen, waarin goedhartigheid te lezen staat. Hij ziet er een oudere lerares, die inderhaast een kind aan haar hand de kerk binnentrekt, evenals andere ouderen die de vader van Ambrogio vriendelijk groeten, ook al uit dankbaarheid voor het feit dat hij hun werk verschaft.
De lezer ontmoet de pastoor, Don Mario, die een positieve invloed heeft op de jonge mensen en die meer dan eens zijn afkeuring over het fascisme en Mussolini heeft laten blijken. Het is een afkeuring die in het dorp volledig wordt gedeeld, evenals dat in de jaren na de oorlog met het communisme het geval zal zijn wanneer dat in grote delen van Italië terrein wint.
Ambrogio ontmoet in de weken die volgen een vriend van hem die het thema van het boek onder woorden brengt: „Als ik gerecruteerd word, hoop ik naar Rusland te kunnen gaan. Ik wil wel eens zien hoe een land dat het zonder God wil stellen (het communisme) het eraf brengt.” Corti laat Michele Tintori in Rusland komen en laat hem kennismaken met de verschrikkingen van niet alleen het fascisme (de wrede Duitse inval, met de enorme misdaden die daarmee gepaard gingen), maar ook het communisme.
In wat zowel Ambrogio als Michele meemaakt verwerkt Corti persoonlijke belevenissen. Door zijn eigen ervaringen, door goed te luisteren naar de verhalen van zijn vrienden en door de studie die hij maakte van wat er voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog in Rusland is gebeurd, was Corti in staat dit boek te schrijven. Zo vertelt hij van de uitmoording van miljoenen mensen in de Oekraïne door doelgericht beleid van Stalin. Heel gedetailleerd geeft hij weer wat sommige divisies van het Italiaanse leger meemaakten (sommige werden totaal vernietigd), welke ontberingen er in de bittere kou zijn geleden door militairen die gaandeweg verzwakten en achtergelaten moesten worden, ten prooi of aan de Russische militairen of aan de bevriezingsdood. Te midden van dit alles is daar af en toe een lichtpuntje en altijd weer heeft dat te maken met de troost die het geloof ook in die barre omstandigheden bood. De beschrijving is soms ontroerend en altijd weer hartverheffend, zodat de lezer nergens in pessimisme vervalt. Het christelijk geloof licht op tegen een heel donkere achtergrond.
Actueel
Het is de bedoeling van Corti geweest om de rijkdom van het christelijk geloof, van een christelijke opvoeding in het licht te stellen tegen de vreselijke verwoestingen die ideologieën in de vorige eeuw aanrichtten. In dat opzicht is het boek tot op vandaag actueel. Het is een groots pleidooi voor het oude, christelijke Europa en voor de zegen die dit Europa met zich meedroeg.
Er is nóg iets wat de schrijver na aan het hart ligt: de waarde van het huwelijk en de zuiverheid in de omgang tussen jongens en meisjes. Meer dan eens legt hij er de nadruk op dat zijn vrienden en hij in een sfeer opgroeiden waarin een gezonde eerbied was voor het andere geslacht, iets wat de voedingsbodem vormde voor de huwelijkstrouw die ze later aan de dag legden. Zo vertelt hij hoe Ambrogio nog voordat de oorlog uitbreekt het advies van zijn vader opvolgt om enkele weken aan zee door te brengen. In de Italiaanse badplaats raakt hij bevriend met een meisje dat van meet af aan zijn aandacht trekt. Met haar maakt hij een lange wandeling langs het strand. De lezer voelt iets van de aantrekking die de een tot de ander heeft, qua karakter, maar ook omdat ze het buitengewone ervaren van om te gaan met iemand van het andere geslacht. Dat maakt gevoelens los die ze tot dan toe niet kenden: zorgzaamheid en bewondering die uitmondt in ridderlijkheid bij de één en het aangename gevoel dat iemand zich voor haar interesseert bij de ander.
Het onderlinge gesprek dat, terwijl zij de charme van elkaar ondergaan, iets prils heeft, iets ontluikends, wordt wreed onderbroken door het gedrag van een paar militairen die zich bij een pier ophouden. Door middel van een verrekijker, zo merkt Ambrogio, ‘bestuderen’ ze het meisje, waarna ze het niet kunnen nalaten breeduit te gaan zwaaien. Het meisje beseft niet goed wat er aan de hand is. Ambrogio maar al te zeer en hij zorgt ervoor dat ze uit hun blikveld verdwijnt, terwijl hij zich plaatsvervangend schaamt voor hun gedrag.
Zo is ”Het rode paard” een ware apologie voor het christendom in een wereld die meer en meer in de ban raakt van de secularisatie en die niet of nauwelijks meer in staat is te begrijpen wat men verlaat als men het christelijk geloof afzweert. Corti wil daaraan herinneren. Hij doet dat soms op een zeer innemende en indringende manier. Ik leg daar enige nadruk op, omdat dr. J. Stolk onlangs in deze krant betoogde dat het boek niet christelijk zou zijn omdat de toorn van God en de verzoening erin gemist worden. In het hele boek, maar vooral op de enkele heel indrukwekkende pagina’s worden deze toch wel boude woorden gelogenstraft. Dit wordt onder meer duidelijk als hij heel indringend schrijft over het sterven van deze en gene.
Het zou te ver voeren om hierover uit te wijden. De lezer zelf moet het mooie van deze passages ondergaan. Ik wijs alleen op de ontroerende gedeelte waarin hij schildert hoe een vrouw in het licht van Christus’ onderwijs haar hoofd schudt over zichzelf: wat heeft ze nog veel tekorten. Hoe snel zijn we niet lichtgeraakt, ook als we het voor de goede zaak opnemen. En als we geprezen worden, hoe snel zijn we dan niet gestreeld en hoogmoedig. Als zij overlijdt, wordt haar toegeroepen bij de ingang van de hemel dat niemand voor wie Christus gestorven is in de hemel gemist wordt!
Gelukkig heeft Eugenio Corti kans gezien om met zijn vaak ontroerende taal de harten van tal van mensen te raken, vooral ook van jonge mensen.
Twee fragmenten
Corti weet de pen zo te hanteren dat hij zowel afschuwelijke oorlogssituaties, waarin de dood heerst, als situaties waarin sprake is van groot geluk en intense en tere vreugde overtuigend en zeer literair weet weer te geven.
- Corti beschrijft de slag bij Arnautovo, een stad in Rusland waar duizenden Italiaanse soldaten, ook al omdat ze de orde niet wisten te bewaren, bijeen dromden. Ze lagen de hele dag onder het vuur van de Russen, waardoor honderden Italianen het leven lieten. Corti vertelt van enkele Italianen, onder wie Luca, een man uit Nomana, die het besluit namen tot actie over te gaan. Enkelen wisten door een moeilijke manoeuvre achter de kloof te komen waar de Russen zich ophielden. Ze stelden zich op, en op een afgesproken teken openden zij het vuur.
„Hij zag dat Pedrana en zijn mannen in de sneeuw hurkten, kort daarna hoorde hij het ta-ta van hun mitrailleur: onmiddellijk opende hij op zijn beurt het vuur.
„Nu en in het uur van onze dood”, zei hij toen in gedachten, en bleef dat zeggen, terwijl het wapen schoot, „nu en in het uur van onze dood – nu en in het uur van onze dood – nu en…” Hij zag dat de vijanden onder het onverwachte moordende vuur deinden als gras en door elkaar begonnen te lopen, iemand leek in zijn richting te schieten en op hem concentreerde hij het vuur, en daarna ging hij verder: hij schoot steeds weer over de volle lengte meerdere keren in de kloof, terwijl zijn helper de magazijnen verving: „Nu en in het uur van onze dood – nu en in het uur van onze dood – nu en…”
De vijanden verlieten de kloof, ze kwamen er hardlopend en zigzaggend uit om te ontkomen aan de vreselijke dubbele salvo’s van de twee mitrailleurs; Luca richtte tenslotte zijn schoten op de vluchtende menigte boven de sneeuw: in de kloof bleven alleen de getroffenen achter, hiervandaan leken het er niet veel. „Goddank!” Goddank, omdat dit verschrikkelijke spel Luca helemaal niet aanstond, maar het allemaal mensen waren die gespaard moesten worden: de twee gewonden, die onder de struiken achtergelaten waren bovenal, dan de gewonden op de sleeën en de tienduizenden losse manschappen, die wachtten tot de wegen vrijgemaakt zouden worden, en dan was er zijn moeder thuis, en Giustina; hij kon niet anders: „Nu en in het uur van onze dood – nu en…” Het leek nu wel of hij aan het bidden was voor die arme drommels daar in de sneeuw op wie hij vuurde.
In de kloof verscheen de eerste groep Alpenjagers. Op de vluchtende vijanden schoten nu ook, vanuit Arnautovo, de acht geschutstukken van de groep Val Camonica. Luca stopte met vuren, en kort daarna deed ook Pedrana dat. Van hun groep was geen enkele man geraakt.”
- Corti vertelt over Manno, een neef van Ambrogio, die een meisje dat hem in de kerk was opgevallen beter heeft leren kennen. Samen wandelden ze in een tuin van haar tante bij wie ze logeert. Manno is de koning te rijk als hij naar het nabijbijgelegen huis van Ambrogio en zijn oom en tante (zijn pleegouders) terugkeert.
„Toevallig liep het pad waarover hij wandelde langs een taxusboom, en niet volgens zijn klassieke gedachtenspinsels langs een echte laurier: dezelfde taxusboom die vrijstond in de wind in het noordoostelijk deel van de tuin waarin iedere avond de nachtegaal zong. Die nachtegaal zat er nu ook en keek, omdat ze haar nest op de grond tussen de haagbeuken had, angstig naar de dicht bij haar nest op en neer lopende jongeman. Telkens wanneer Manno zich verwijderde van het voor hem onzichtbare nest, ontspande de nachtegaal zich en maakte op de tak een opgeluchte, vrolijke beweging en voerde zelfs een bravourestukje uit door de veren op haar kop als een haantje omhoog te steken. Na een poosje deed ze haar veren weer omlaag en keek angstig naar de indringer, die –gedachteloos als de slinger van een klok– weer op zijn schreden terugkeerde en haar levende, weerloze, tere schatten opgesloten zag in een klein gat tussen de bladeren, weer naderde.
Totdat de zenuwen van het kleine dier het niet meer uithielden: ze kwam krijsend uit de taxusboom en vloog laag over de dichte haagbeuken heen, Manno van dichtbij zonder oponthoud met alle kracht die ze in zich had al krijsend achtervolgend.
Dit soort manoeuvres was niet nieuw voor de jongeman: dat had hij andere nachtegalen al zien doen bij een onderzoekende kat en als kind was hij meermaals tussenbeide gekomen door de katten met geschreeuw en stenen te verjagen.
„Ik heb ’t begrepen”, zei hij dus stilstaand tegen het opgewonden dier. „Je wilt dat ik ophoepel.” Hij draaide zich om en liep naar huis. Na een paar passen stond hij stil en keek om: hij zag de nachtegaal recht op een tak van de haagbeuk zitten en hem zegevierend met opgestoken veren aankijken terwijl de vogel af en toe kwetterde. Hij begon te lachten en riep de vogel in gedachten toe: „Onverantwoordelijk beest. Je hebt geen idee welke poëtische gedachten je onderbroken hebt. Een zanger zoals jij.” Omdat de man stil was blijven staan, begon de vogel weer ongeruste gebaren te maken en te kwetteren. „Basta, ik ga al, ik ga”, zei Manno en liep zonder verder oponthoud naar huis.”
Boekgegevens
“Het rode paard”, door Eugenio Corti; uitg. Van Wijnen, Franker, 2011; ISBN 978 90 5194 389 4; 1373 blz.; € 49,50