Castro had Cuba rijk kunnen maken
Cuba oogt niet rijk. In een badkamer buigt een bijkans verroeste, ijzeren buis op 2 meter hoogte horizontaal. Er zit –na een halve meter– geen douchekop aan, alleen een kraantje. En er staat nauwelijks druk op het water. De geschetste situatie biedt slechts de droom van een douche. Zolang communisme regeert, blijft luxe een illusie. Toch klaagt de Cubaanse predikant die het huis bewoont niet over deze pastorie. „Ik heb genoeg aan het Evangelie.”
Een ander aspect: een christen heeft het in Cuba niet gemakkelijk. Telkens werd ds. Donato bij de politie ontboden voor de waarschuwing: „Jij moet stoppen met preken!” Toen hij vaak moest komen, gingenvijftig leden van z’n gemeente mee, zingend: „Wij zijn Donato. Jullie moeten met ons praten.” De politie liet hen gaan. De predikant kreeg –omgerekend– 500 Amerikaanse dollar boete. Dat is veel. Het traktement van een dominee bedraagt nauwelijks 20 dollar per maand. Een hongerloon.
Privébezit
De voorbeelden maken duidelijk dat het communisme geen welvaart of vrijheid bracht. En het land worstelt als het ware met z’n eigen geschiedenis. Sinds 2008 staat een wet mensen weer enig privébezit toe. Boeren mogen grond kopen en dat aanwenden voor eigen productie. Dat privilege is niet voor elke Cubaan weggelegd. Maar de RD-actie biedt christenen –en anderen– hulp om als burgers beter te functioneren.
Cuba kon een rijk land zijn. Maar de Cubaanse overheid verbergt bij voorbeeld het wanbeleid ten aanzien van landbouw. Bomen hangen soms vol rotte sinaasappels. Ze worden niet op tijd geoogst. Er is iets mis met de organisatie. Het straatbeeld wordt vooral bepaald door oude, tientallen jaren geleden uit de VS geïmporteerde auto’s. Of door oude autobussen. Ook uit Nederland. Op het venster aan de voorkant zie ik ineens: Arnhem station.
Potentie
Castro had Cuba tot een welvarend kunnen maken. Het land heeft potentie. Het omgekeerde gebeurde. Een voorbeeld. De peso is de ”moneda nacional”, de nationale munt, en geldt als betaalmiddel. Toen de VS vanaf 1898 met zendingswerk in Cuba zaten, kwam de dollar het land binnen. Dat werd de tweede munt. Vanaf het begin van de vorige eeuw was het eigenlijk de Amerikaanse dollar waar de Cubaanse economie op dreef.
Het handelsverkeer werkte met dollars. Maar natuurlijk was dat Fidel Castro na de revolutie een doorn in het oog. Hij voerde aan het eind van de jaren 80 de Cubaanse dollar in. Dus naast de moneda nacional, de Cubaanse peso (CUP), kwam er ook een Cubaanse dollar, de Cubaanse peso convertible (CUC). Voor buitenlanders. Castro gaf hem dezelfde waarde als de Amerikaanse dollar. De Cubaanse dollar valt echter nergens in het buitenland in te wisselen.
Het gebruik van de Amerikaanse dollar werd op datzelfde ogenblik –dus van de ene dag op de andere– afgeschaft. Het bleek niet meer mogelijk handel te drijven met Amerikaanse dollars. Die plotselinge, eigenlijk catastrofale actie van Castro vormde een soort represaille tegen de Amerikaanse blokkade van Cuba. De CUP is ondertussen sterk gedevalueerd. Er gaat circa 24 CUP in 1 CUC. Dus er is eigenlijk sprake van een schijneconomie.
Er is trouwens ook sprake van speciale CUC-winkels. Daar kan feitelijk alleen de elite, dus partijbonzen, kopen. En kiezen uit een groter assortiment van betere kwaliteit. De gewone winkeltjes hebben slechts minimale voorraden van mindere kwaliteit. Een gewone werknemer met een ‘goed’ loon verdient zo’n 500 CUP. Maar dat is dus in de praktijk niet meer dan 20 CUC, dus 20 Amerikaanse dollar. Hij is veroordeeld tot de simpele shop.
Dagelijks leven
Jan Modaal heeft in Cuba problemen. Het land heeft feitelijk gebrek aan fatsoenlijke huizen. Vaak is er sprake van inwoning. Dat leidt niet zelden tot conflicten. De behoefte om zich als man te manifesteren, verdraagt zich vaak niet met de aanwezigheid van een (schoon)vader. Er wordt in Cuba trouwens ook vaak gescheiden. Naar schatting de helft van de huwelijken loopt stuk.
Er wordt –zoals in de Tweede Wereldoorlog ook in Nederland– gekocht met een bonnenboekje, een ”libreta”. Dat boekje bepaald hoeveel broodjes er zijn gereserveerd voor de bezitter ervan. De libreta biedt maximaal bonnen voor een huishouden met twee kinderen. In rooms-katholieke en protestantse gezinnen blijft het daar doorgaans niet bij. Zulke mensen moeten dan maar zien hoe ze aan eten komen.
Een van de gevolgen van de libreta’s is dat mensen het aantal kinderen proberen te beperken. Dat leidt tot een groot aantal abortussen. Op een medisch zogenaamd verantwoorde wijze. En vanwege het gebrek aan geld of eten is er in het verborgene nog altijd sprake van prostitutie, hoewel het inmiddels is verboden. Een toerist hoeft maar te kikken en voor een betrekkelijk laag bedrag kan hij kiezen.
Armoe doet veel mensen de toevlucht nemen tot alcohol. Daarmee kun je de ellende immers een poosje vergeten. De suikerindustrie biedt de mogelijkheid om relatief voordelig rum te produceren. Circa 70 procent van de Cubaanse mannen zou verslaafd zijn aan alcohol. Maar die ‘ziekte’ gaat ook vrouwen niet voorbij. Vaak rust er op alcohol en roken in de kerken wel een taboe.
Cuba vertoont dus een aangrijpende combinatie van armoede, geweld en communistische overheersing. Het atheïstische communisme verdraagt zich niet met christelijk geloof en de belijdenis van een almachtige God en Jezus Christus als Zaligmaker. Het is dus op z’n minst de moeite waard om kerken die Gods Woord serieus nemen in zo’n land te ondersteunen.
Maar het zou een misvatting zijn om de zorg voor armen te beschouwen als iets wat niets met geloof te maken heeft. Handelingen 6 vertelt hoe de christelijke gemeente zeven diakenen verkoos. Niet de Evangelieprediking, maar armenzorg was hun eerste opdracht. Diaconaal werk is gerelateerd aan het priesterlijk werk van de Christus.
Delen
Nog altijd heeft de nieuwtestamentische gemeente de opdracht om goed te doen aan armen. „Wanneer gij een maaltijd zult houden, zo nood armen, verminkten, kreupelen, blinden…” (Lukas 14:13). Mensen uit West-Europa, RD-lezers, eten –globaal gesproken– goed. Maar de vraag is of mensen die –nog altijd, ondanks de economische crisis– relatief welvarend leven, anderen, armen en blinden, wil laten delen in hun overvloed.
Het contrast tussen toerisme en armoede is in Cuba groot. Geen land accepteert de CUC als betaalmiddel. Maar toeristen betalen met de tegen Amerikaanse dollars gewisselde CUC. En er valt iets te vertellen over liberalisering. Over de niet bepaald communistische mogelijkheid tot het exploiteren van eenmansbedrijfjes. Zoals kappers. En taxibestuurders.
Sommige oude koloniale gebouwen in de grote steden worden gerenoveerd. Vanuit m’n hotelkamer kan ik per telefoon de hele wereld bereiken. Dat kon vroeger in Oost-Europa niet. Hier is het helemaal geen probleem om de huurauto vlak voor de kerk te parkeren. Ook dat was voorheen in Oost-Europa onmogelijk en onwijs. Wel pluist de geheime dienst het e-mailverkeer helemaal na.
Telkens weer valt op –in tegenstelling tot talloze landen in de derde wereld– dat alles zilverschoon is in Cuba. Zou ik mijn notebook en camera op de grond durven leggen? Jazeker, want alles is schoon. Ook de straattegels die de vloer van de studeerkamer vormen. Maar met de mensenrechten is het nog altijd niet best gesteld. En alleen kerken die officieel geregistreerd zijn, hebben enig –niet meer dan dat– recht van bestaan.
Lijdzaam
En ondertussen maakt uitbreiding van de drukkerij het Cubanen mogelijk zich het christelijke gedachtegoed eigen te maken. Een paard of een bromfiets betekent goede hulp voor een predikant die 30, 40 kilometer moet lopen om gemeenteleden te bezoeken. En het inrichten van nieuwe gaarkeukens helpt kerken zich beter te profileren in de samenleving. Dat alles vormt onderdeel van het RD-project.
Ik bezoek tegen de middag een gaarkeuken ergens in het land. Vier vrouwen en een man dragen zorgen voor het reilen en zeilen ervan. Zij treffen voorbereiding voor het straks koken van eten. „Wie van jullie beschikte vanochtend thuis over ontbijt?” Een van de vrouwen had wat brood, melk en suiker. Een andere vrouw was in staat om koffie te drinken. De anderen keken naar de grond. En zij zwegen. Als christenen. Lijdzaam.
Gevangenschap en huisarrest
In een voormalig gouvernementsgebouw van de Spaanse veroveraars woont ds. Jeronimo. Hij is niet rijk. Van zijn armoede biedt hij een buitenlandse gast toch nog iets aan. Hij is zo blij met het bezoek van een broeder in het geloof.
Voorheen woonde hij in een soort flatgebouw in een andere stad. Een buurman van de tweede verdieping beschuldigde de pastor dat deze had geprobeerd hem te vermoorden. Waarom? Niemand wist het. Tot overmaat van ramp sneed de overheid water en elektriciteit af. Waarom? Dat was natuurlijk ook de schuld van de dominee.
De politie geloofde de leugenachtige buurman. Natuurlijk had die dominee z’n arme buurman bedreigd. Aangemoedigd door dat geloof in leugens viel vervolgens de buurvrouw de hoogzwangere echtgenote van Jeronimo aan. Er was sprake van een spontane abortus.
De predikant moest voor de rechter verschijnen. Hij zag zich veroordeeld tot drie maanden gevangenis en één jaar huisarrest. Want hij had met zijn wapen de buurman willen doden. Nota bene: Wapenbezit is voor particulieren in Cuba strikt verboden. En dan: huisarrest! Voor een predikant die bevlogen is van pastoraat!
„Elke stad heeft een zogenaamde bemiddelaar”, zegt Jeronimo. „Hij is een soort chef, feitelijk een politieman. Als een predikant een probleem heeft, moet hij zich tot die persoon wenden om tot een oplossing te komeen. Dat heb ik ook wel gedaan. Maar in alle gevallen zal zo’n bemiddelaar een predikant laten vallen. En als het mogelijk is vervangen ze hem door een het bewind meer welgezinde prediker.”