SCHIEDAM – Pakistan worstelt met water. Vanuit een Schiedamse bovenwoning volgt Humayun Sunil, een Hollandse Pakistaan, nauwgezet de ontwikkelingen in zijn geboorteland. „De grootste ramp moet nog komen.”
De christelijke Pakistaan –voorganger in de Engelstalige ICF-gemeente in Rotterdam– is uitermate pessimistisch over de situatie in zijn geboorteland. In het veilige Schiedam –„ik weet dat we hier onder de zeespiegel leven, maar ik heb vertrouwen in de Hollandse dijken”– mijmert hij over ‘zijn’ Pakistan. De teneur van z’n verhaal: „Zolang Pakistan een moslimland is, is er weinig hoop voor de toekomst.”
In potentie is Pakistan een prachtig land, weet Sunil. Er is vruchtbare grond, voldoende water en een overvloed aan delfstoffen. Toch weet het land zich niet te ontworstelen aan het niveau van een derdewereldland.
Onder meer de rampen die het land keer op keer teisteren, zijn daar debet aan. „Maar”, zegt hij voorzichtig, „die zijn er niet zomaar. Ik denk wel eens dat die rampen een straf van God zijn. In Pakistan is veel wreedheid. Wreedheid tussen klassen en wreedheid tussen religies. Die wreedheid roept om straf.”
Wreedheid? „Vorig jaar augustus is het christelijke dorp Gojra compleet platgebrand door moslims. Een moslim had een oude krant die was beschilderd aangezien voor de koran. Dit was voor moslims uit omliggende dorpen reden om zonder enige vorm van onderzoek het christelijke dorp plat te branden. Negen christenen werden gedood, levend verbrand. De politie deed niets om de aanslag te voorkomen.”
De haat en nijd tussen de verschillende bevolkingsgroepen blijkt ook tijdens de nasleep van de ramp. De Pakistaan is er zeker van dat christenen worden achtergesteld. Hij vreest zelfs dat christenen zullen overgaan tot de islam: „Ik acht het niet onwaarschijnlijk dat moslims hun voedsel zullen aanbieden onder de voorwaarde dat ze moslim worden. Als je niets meer hebt, wordt het moeilijk om dat te blijven weigeren.”
Dit alles pleit ervoor, meent Sunil, dat er specifiek hulp wordt geboden aan christenen.
De voorganger heeft zijn portemonnee al getrokken. Zijn gift is bestemd voor een groep christenen in de regio Hyderabad. Na intensief evangelisatiewerk zijn er in de bewuste regio duizenden hindoeïstische Pakistani overgaan tot het christendom.
De jonge christenen zijn door de recente overstromingen veel kwijtgeraakt. De Rotterdamse voorganger probeert nu, onder meer via de diaconie, geld bijeen te verzamelen om hen te helpen. Zorgvuldigheid verzekerd, voegt hij er ongevraagd aan toe. Een bevriende Pakistaanse collegapredikant draagt zorg voor een goede besteding van het geld.
Sunil begrijpt goed dat veel Nederlanders zich afvragen of hun geld wel goed besteed wordt. De zorg wegnemen doet hij niet: „Ik ben bang dat veel geld niet op de goede plek komt. Laat organisaties de noodhulp in ieder geval niet door de Pakistaanse regering distribueren. Dan blijft er zo veel aan de strijkstok hangen dat de mensen die het echt nodig hebben, ervan verstoken blijven.”
Al pratend over de Pakistaanse autoriteiten, komt de nodige frustratie boven. Zijn geboorteland lijdt aan grootheidswaanzin, meent hij. „De Pakistaanse regering denkt dat Pakistan, als kernmacht, superieur is aan andere landen. Niemand doet hen wat, zo is de gedachte. Ondertussen slaagt ze er niet in op een goede manier voor haar bevolking te zorgen.”
De Schiedamse Pakistaan wijt de grove tekortkomingen stellig aan de islam. „Zolang Pakistan een moslimland is, zal er weinig veranderen. Achter de democratische façade gaat in de meeste moslimlanden een dictator of dictatoriale familie schuil. Zij houden zichzelf in het zadel middels onderdrukking en onrecht. Een stabiele democratie is gewoonweg niet te combineren met de islam.”