Edinburgh meet temperatuur wereldzending
EDINBURGH – Nog nooit bezochten zoveel mensen uit verschillende landen en christelijke tradities een zendingsconferentie. Twee van de deelnemers aan ”Edinburgh 2010” komen uit Nederland: Wout van Laar en Simon Ririhena.
Zo’n driehonderd afgevaardigden van universiteiten, zendingsorganisaties en kerken uit de hele wereld woonden tot gisteren de zendingsconferentie in Edinburgh bij. Ze herdachten het feit dat honderd jaar geleden in de Schotse hoofdstad de eerste wereldzendingsconferentie werd gehouden. Tegelijk richtten de deelnemers zich op de toekomst: hoe ziet zending er in de 21e eeuw uit?
De conferentie in Edinburgh is belangrijk middel om de temperatuur van de wereldzending te meten, zegt Van Laar, directeur van de Nederlandse Zendingsraad. „Je zoekt naar de thema’s die de komende jaren de agenda zullen bepalen.”
Een van de opvallendste ontwikkelingen vindt hij dat de kerken in Afrika, Azië en Zuid-Amerika een steeds belangrijkere rol gaan spelen in de wereldwijde zending. „Aan de eerste wereldzendingconferentie in 1910 nam maar één Afrikaan deel; nu zijn christenen uit het Zuiden in groten getale aanwezig. Tijdens de besprekingen vragen ze nadrukkelijk aandacht voor hún vragen: over armoede, onrecht, genezing en de geestenwereld. Het gaat er nu om of de Westerse kerken daarnaar willen luisteren. Als kinderen van de Verlichting zien we niet altijd de beperkingen van ons denken.”
Resultaatgericht
De verschillen tussen de afgevaardigden uit het Noorden en het Zuiden vallen ook Ririhena op. Als lid van het Moluks Theologisch Beraad bezocht hij donderdag een bespreking over de grondslagen van de zending. „Er werden onderzoeken gepresenteerd uit Groot-Brittannië en India. Het viel me op dat westerlingen veel meer gericht zijn op feiten en resultaten. In India zegt men gewoon: we brengen de Boodschap, en daar gaat het om. Het resultaat is minder belangrijk.”
Ook over het gewenste opleidingsniveau van zendingswerkers en predikanten liepen de meningen uiteen. „Dat leverde een heel levendige discussie op”, zegt Ririhena. „De belangrijkste vraag is wat de kerken nodig hebben. Niet iedereen zit te wachten op gepromoveerde theologen.”
Ontmoeting
Ririhena en Van Laar vinden de ontmoeting met andere christenen een belangrijk onderdeel van de zendingsconferentie. „Als we in al die verschillende talen het Onze Vader bidden, dan bindt dat meer samen dan het urenlang becommentariëren van documenten in Westerse stijl”, zegt Van Laar.
Ririhena: „Het gaat niet alleen om het vinden van bepaalde formuleringen, maar ook om het luisteren naar elkaar en om het spreken over geloof. Toen we donderdag een steen moesten meenemen naar de openingsceremonie, dacht ik: wat een onzin. Maar toen we al die stenen bij een groot kruis hadden neergelegd, zag je iets van de eenheid van christenen uit alle delen van de wereld.”
Het besef dat zending niet maakbaar is, leeft volgens Van Laar breed onder de deelnemers van de conferentie. „We zien de wonderlijke gang van Gods Geest in de zendingsgeschiedenis. Hij werkt door beddingen die wij niet hebben gegraven. Dat maakt ons nederig, maar het geeft ook ruimte om elkaar te beschouwen als bondgenoten in de wereldwijde zending. Zending kun je niet reduceren tot het uitvoeren van projecten. Zending vraagt om investering in de levende ontmoeting met andere mensen.”
De slotverklaring van de zendingsconferentie noemt Van Laar „niet sterk”. „Er staan geen dingen in die niet eerder zijn gezegd. Toch ligt de betekenis van de zendingsconferentie niet in een verklaring, die het resultaat is van discussies en besprekingen. De kracht ervan ligt in de ontmoeting, in het besef dat we samen deel uitmaken van het multiculturele lichaam van Christus.”