Van Polycarpus tot Jan Zijlstra… Zo breed is het palet aan wonderen dat in ”Wonderen… de wereld uit?” onder de loep wordt genomen.
Het vraagteken in de titel geeft de richting aan waarin het boek de lezer meeneemt. Het wil hem op weg helpen bij het innemen van een Bijbels standpunt ten aanzien van wonderen. Dat is zeker in deze tijd geen overbodige luxe. Als het gaat over wonderen, verkeert de moderne mens in een spagaat. Enerzijds is hij product van het rationalisme en moet alles verklaarbaar zijn. Anderzijds kan hij zich maar moeilijk ontworstelen aan zijn hang naar wat verborgen is.
Wonderverhalen doen het nog altijd goed, ook in reformatorische kring. Deze toenemende belangstelling voor opzienbarende verschijnselen heeft de studentenvereniging Solidamentum ertoe gebracht om wonderen als jaarthema voor het studiejaar 2006-2007 te kiezen. De over dit jaarthema gepubliceerde artikelen en gehouden lezingen zijn gebundeld in het hier besproken boek.
De opzet is nogal breed. Het ‘wonderverhaal’ van Polycarpus’ marteldood wordt genoemd. De vlammen zouden de oude bisschop als een gewelf hebben omringd maar niet hebben aangeraakt, zodat hij ten slotte met het zwaard gedood moest worden. Dan bevinden we ons in Smyrna in 155. Maar ook de genezingswonderen van Jan Zijlstra komen aan de orde. Dan zijn we anno nu in Leiderdorp. Het eerste ‘wonder’ wordt genoemd in een bijdrage van prof. dr. F. A. van Lieburg over ”Protestants wonderengeloof”. Het tweede voorbeeld wordt aangehaald in het hoofdstuk dat dr. H. J. Agteresch schrijft over gebedsgenezing. De kaders worden aangegeven door Bijbelse bezinning over wonderen, waarbij aparte aandacht gevraagd wordt voor de wonderen die ons in de heilsfeiten worden getoond.
Uiteraard dient een bundeling van artikelen en lezingen over een jaarthema om achteraf een en ander nog eens na te lezen. Zo’n bundel kan echter ook goed fungeren als opstap naar verdere studie. Met dat doel voor ogen, en zeker ook met het oog op een bredere lezerskring die bij een uitgave wordt bereikt, zou het wenselijk geweest zijn als alle bijdragen van een notenapparaat waren voorzien en zou het zeker aanbeveling verdienen als duidelijk was geworden vanuit welke (vak)discipline de verschillende auteurs hun bijdrage hebben geleverd.
Eén ding wordt duidelijk: wanneer het over wonderen gaat, komen we als vanzelf in een bepaald spanningsveld ten aanzien van de vraag hoe wonderen geduid moeten worden. Dat spanningsveld is gegeven met het feit dat wonderen samenhangen met de openbaring van de levende God. Die omschrijving roept echter de volgende vragen op. Is elk wonder openbaring van de levende God? Geldt dat van alle wonderverhalen die op het protestantse erf de ronde doen? Geldt dat ook van genezingswonderen van hedendaagse genezers? En hoe is het in dit licht gesteld met onze visie op de geschiedenis en de werkelijkheid? Als gevraagd wordt hoe wij tegen wonderen aankijken, komt er in die vraag veel meer mee dan we wellicht vermoeden. Het raakt aan onze visie op openbaring en werkelijkheid, onszelf en de geschiedenis. Dan is het laatste woord nog niet gesproken. Want binnen de heilsopenbaring van God in Christus zijn alle wonderen niet eenduidig te verklaren. Het zijn tekenen van het Godsrijk, zoals vooral Johannes de wonderen in zijn Evangelie duidt. Maar het Messiasgeheimenis, zo lezen we bij onder anderen Markus, leidt ertoe dat Jezus mensen verbiedt van Zijn wonderen te getuigen, alhoewel ze zelf een groot (genezings)wonder hebben beleefd.
Nadat ik zelf enkele jaren geleden van dichtbij met een genezingswonder in aanraking was gekomen, heb ik me er diepgaand mee beziggehouden en tegelijkertijd ontdekt hoe ingewikkeld een en ander ligt. Anderzijds mogen we iets van de heilige eenvoud vasthouden die ontluikt als we ons hele leven als een wonder hebben leren zien in het licht van Gods genade. Dan komt het wonder heel dichtbij.
Wonderen… de wereld uit?, dr. H. J. Agteresch e.a.; uitg. De Banier, Apeldoorn, 2010; ISBN 978 90 336 2993 8; 175 blz.; € 14,90.