Zou er iets in het grondwater zitten, op sommige plaatsen van Nederland? Dat zou verklaren waarom bijvoorbeeld Ede overloopt van de schrijvers en dichters, van Jan Siebelink tot Jos van Manen Pieters, terwijl Epe veel minder literair talent te bieden heeft. Alleen in de hervormde pastorieën, daar lukt het schrijven als nergens elders.
Een beetje zweverig en sentimenteel kon ze wel zijn, de Eper domineesvrouw Elisabeth Maria Post, maar dat kwam ook door de tijd waarin ze leefde. Overal tranen en eenzaamheid en maanverlichte landschappen en romantische natuurgevoelens, zo aan het eind van de achttiende eeuw. Daarom past de plek waar ze begraven ligt zo goed bij haar leven: een met mos overdekt stukje grond, omringd door rododendrons, midden in het Tongerense bos.
Het is een plekje dat niemand weet, de natuurbegraafplaats van de familie Rauwenhoff waar de schrijfster -als vriendin van de familie- een laatste rustplaats gekregen heeft. Buiten Epe, op het landgoed Tongeren, ergens waar geen auto komen kan. „Betreed, o Wandelaar, met eerbied dezen grond”, staat er op het hek, „aan dooden toegewijd ter rustplaats: ’t graf is heilig, en zij wier asch hier rust zijn voor all’ onrust veilig, schoon hen geen marmer dekt, maar heide groei’ in ’t rond.”
Die regels zijn geschreven in 1812, vlak voordat Elisabeth Maria Post als eerste op deze plek begraven werd, en sindsdien is de heide veranderd in bos, met het accent op weelderige rododendronstruiken. Maar nog steeds vormt de omgeving een passende omlijsting voor het werk van deze vrouw, behalve schrijfster en dichteres ook de echtgenote van de hervormde predikant J. L. Overdorp uit Epe.
Als geen ander had zij immers oog voor alle kleine en grote wonderen van de natuur, die voortdurend heenwijzen naar de Schepper: „Welk een wijsheid, welk een almacht toont het eenvoudig blaadje!” schrijft ze in haar roman ”Het land, in brieven”. En: „Dan hoor ik in het loeien der stormen een loflied voor Jehovah. O! hoevele bronnen van vermaak levert de Natuur op aan een wijsheidzoekende Landbewoonster.”
Met haar boek in de hand is het makkelijk om, onder het geruis van de bladeren, in gedachten te verzinken bij zo’n eeuwenoude grafsteen - en daarmee zelf onderdeel te worden van een typisch tafereeltje uit de achttiende-eeuwse literatuur. Alleen de maan ontbreekt.
Hanenpoten
Latere pastoriebewoners doen intussen niet voor Elisabeth Maria Post onder, als het gaat om natuurgevoelens die de mens in aanbidding doen verzinken voor zijn Schepper. Neem de Eper theoloog dr. H. Vreekamp, die vijf jaar geleden in zijn boek over Edda, Evangelie en Thora schreef: „Je kunt beter zwijgen bij volle maan. Ik kijk naar de maan. Ik zie de teer verlichte aarde. Dan roept het hoge licht zelf een woord wakker: ’Als ik Uw hemel aanzie, het werk van Uw vingers, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt, wat is de mens…’ Ik kan niet zwijgen.”
Of neem die andere romantisch aangelegde predikant, ds. J. T. Doornenbal uit Oene - ook gemeente Epe. In zijn kerkbodestukjes van een halve eeuw geleden mijmert hij volop over de schoonheid van de omgeving, onder treffende opschriften als ”Eeuwig zingen de bossen” of ”Een echt Veluws volk”. Zomaar een citaatje uit 1961: „Bij mijn thuisreis brak de zon door de regenwolken en overgoot de hei en de bossen met een heilig licht. Ik at mijn boterhammen met de bosbessen, die ik vond langs de wegen. Een zwart everzwijn kruiste mijn pad en verdween in het woud. Een stralende regenboog stond in de wolken.”
De figuur van dominee Doornenbal past qua sfeer helemaal bij het stille pleintje in het hart van Oene. Je ziet het voor je: hier, in de schaduw van de hoge beukenbomen, trapte hij „zijn oude plof met ietwat moeite aan” of voerde hij zijn hardnekkige gevecht met de hanenpoten in de pastorietuin. Vandaag maakt de grasmaaier van de koster het enige geluid dat de stilte breekt - in het smetteloze gazon geen spoor van hanenpoten.
Het interieur van de kerk, met zijn gedempte licht, zijn eeuwenoude bogen en middeleeuwse fresco’s, brengt het verleden verder tot leven. Dit is de plek waar dominee Doornenbal zich verheugde over de goede opkomst op tweede Pinksterdag, maar zich ook zorgen zat te maken om de gemeentezang: „Ieder zingt op zijn wijs, het oudere geslacht zoveel het nog kan in het oude tempo, terwijl het jonge volk er de jacht in zet.” En vanaf deze kansel hield hij zijn preken, soms blijmoedig, vaker tobberig: „Het is in elk geval niet altijd eender en dat zal wel de bedoeling hebben om het maar nooit van onszelf te verwachten maar in steeds dieper afhankelijkheid op te zien tot Hem, Die het alleen maar maken kan.”
Grote Kerk
Niet alle pastoriebewoners uit de gemeente Epe schreven echter even makkelijk over maneschijn en zingende bossen. Het echtpaar Tukker bijvoorbeeld werkte een jaar of tien, twintig geleden liever aan doorwrochte boeken over exegese, kerkgeschiedenis, dogmatiek of de Bijbelse plaats van de vrouw. En ook de zeventiende-eeuwse dichtende dominee Franciscus Martinius, tamelijk jong gestorven, had meer oog voor stichtelijk-literaire toepassingen van Bijbelse stof dan voor de simpele natuur. Hoewel, soms wist hij wel degelijk een wijze les te trekken uit regen en zonneschijn, of uit de onbezorgdheid van de vogels:
De zomerlucht bracht zo veel regen
De rijke oogst zo vele nat,
Dat op het land verging de zegen.
Wij hebben, laas! te veel gehad
Aan ’t geen dat Achab had te wenig.
Nog zijn onz’ harten even stenig.
De zachte dropp’len harde stenen
Door stadig vallen slijten doen
Wij lopen slechts daar over henen
Met onze onbedachte schoen,
En denken niet dat zulk een lering
Ons strekken kan tot onz’ bekering.
De vogelen des hemels eten
Van onze zaad zo zat als wij,
Die van ons zorgen niet en weten.
O! waren wij zo blij als zij!
Wij zongen als de wintermezen,
Die koud’ of kommer niet en vrezen.
In Epe herinnert helemaal niets meer aan Martinius. Niet in de drukke, vrij karakterloze Hoofdstraat met winkels en terrassen, niet in de beide boekhandels. Zelfs niet in de fraaie Grote Kerk waar hij toch dikwijls gepreekt moet hebben. De preekstoel en het orgel zou hij niet herkennen (die zijn van later datum), de fresco’s evenmin (die zaten in zijn tijd onzichtbaar onder de witgekalkte muren verscholen). Alleen de gewelven die ooit zijn stem hebben weerkaatst, zijn onveranderd gebleven.
Zodoende krijgt Martinius pas gezicht wanneer je zijn brieven opslaat: een dominee uit de provincie, die diep onder de indruk is van de grote Hooft, slotvoogd van Muiden en topdichter van zijn eeuw. Hooft, die heel welwillend en ietwat neerbuigend schrijft: „’t Is de mensen niet aan te zien! Wie zou gedroomd hebben dat die predikant, die laatst (…) bij mij te eten was, toegang tot het heiligdom der zanggodinnen had!”
Martinius voelt zich enorm vereerd dat Hooft hem af en toe voor de maaltijd uitnodigt, hoewel zo’n bezoek hem ook de nodige zenuwen bezorgt: „Ik ben ietwat onrustig bij de gedachte aan een zo gevierd gezelschap, waarin ik met niemand intiem ben. Maar dat is voor mij geen reden om af te slaan.” Maar hij mag dan onder de indruk zijn van illustere gezelschappen en diepe bewondering hebben voor de schrijfsels van Hooft, zijn overtuiging verloochenen kan hij niet. Als hij Hoofts ”Nederlandse Historiën” gelezen heeft -dat krijgt hij binnen een week voor elkaar- schrijft hij dat het hem toch niet lukt om „alles te verduwen (…) wat ik zo gezwind heb ingezwolgen. Veel immers laat een pijnlijk brandend gevoel na, voornamelijk wat op de overtuiging en de dienst van God ziet.”
Vrijzinnig theoloog
Je zou denken: ze zijn behoorlijk principieel en orthodox, die schrijvende dominees en domineesvrouwen van Epe. Ware het niet dat de omstreden gereformeerde predikant A. P. Geelkerken zijn carrière óók in Epe begon. En bovendien was er de vrijzinnige theoloog L. W. E. Rauwenhoff, een van de belangrijkste woordvoerders van het modernisme in de negentiende eeuw. Hoewel hij hoogleraar was in Leiden, schreef hij de meeste van zijn boeken tijdens de zomermaanden in zijn landhuis bij Epe: over godsdienstfilosofie, kerkgeschiedenis en allerlei kerkelijke en maatschappelijke onderwerpen.
Het graf van Rauwenhoff ligt op de natuurbegraafplaats in Tongeren, vlak bij dat van Elisabeth Maria Post. Twee hemelsbreed verschillende werelden, slechts enkele meters van elkaar. Op de ene steen de tekst: „Die waarlijk leven, sterven niet.” Op de andere steen: „Hij leeft, en ik zal leven.”
Dit is het zevende deel in een serie over lezen en schrijven in de biblebelt. Volgende week: Staphorst.
Epe heeft natuurliefhebbers meer te bieden dan boekenliefhebbers. Antiquariaat De Boekenstad is alleen op afspraak geopend, terwijl de beide boekhandels aan de Hoofdstraat weinig opmerkelijk lijken. Niettemin: bij Bruna zijn allerlei boeken over de streekgeschiedenis te vinden, en Bosch -waar de ”Verzamelde Aren” naast Marx en Alistair MacLean in de zon liggen- heeft een heel aardige afdeling tweedehands boeken.
De kerk van Epe is toegankelijk via het stiltecentrum, op maandag en zaterdag van 13.00-15.00 uur, op dinsdag t/m vrijdag van 11.00-15.00 uur. De kerk van Oene is op afspraak te bezichtigen als koster W. Junte thuis is (tel. 0578-641435).
De route naar het graf van Elisabeth Maria Post in het bos van landgoed Tongeren staat (gelukkig!) nergens aangegeven. Een paar aanwijzingen: parkeer de auto op de Le Chevalierlaan in landgoed Tongeren. Schuin tegenover de Le Chevalierschool gaat een zandweg het landschap in: Korrenbergweg. Die volg je een paar honderd meter, waarbij je langs een groot wit huis met rode luiken en een torentje komt. Even verderop, bij een bank met informatiebord, rechtsaf het bos in. Dat pad volgen, kruising oversteken, nog een klein stukje doorlopen. Daarna zie je rechts, bij de rododendrons, de ingang van de begraafplaats - het graf van Elisabeth Maria Post ligt meteen rechts naast de ingang.
Dominee in Oene
„Zondag was ik er in alle bescheidenheid van overtuigd, dat geen dominee in het hele land een betere preek gehouden had dan ik, maar ik vermoed, dat ik alleen stond in die mening, want niemand heeft er ook maar het minste woord aan gewijd. (…) Toen ik vorige week nogal erg vervelend en moe terugkwam van een vergadering, ben ik tussen Epe en Nunspeet van mijn brommer afgestapt en domweg het bos in gelopen en ik heb er een tijd op de grond liggen slapen tussen mos en bosbessen en onder de ruisende dennebomen. Maar waarschijnlijk is het beter hard te werken met je handen, al of niet in de bossen en zo je zorgen te vergeten omtrent een gemeente, die (…) het volkomen evenveel is of je goed je best gedaan hebt op je preek of niet. Ik had besloten om voortaan tijdens de hele dienst mijn bril op te houden om de slapers niet te zien en watjes in de oren te stoppen om al dat gehoest en genies en gesnuif niet meer te horen. Maar na even een dag eruit, kom je er toch anders weer in en vind je al je zorgen onzin en ga je vrolijk verder. De lege batterijen moeten af en toe eens bijgevuld worden. Toch was er waarschijnlijk een betere methode, namelijk die, waar de psalmdichter van bidt: „Och schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest.” In al ons onvermogen, onze leegheid en armoede en innerlijke frustraties, is het alleen de Geest van Pinksteren, Die onze reserves weer bij kan vullen.”
Uit: ”Pastorale pennenvruchten”, van ds. J. T. Doornenbal.