De ”Martens Dyck” heet tegenwoordig gewoon Dorpsweg. En in 2001 verdween de heilige ook uit het gemeentewapen. Alleen de plaatsnaam zelf herinnert nog aan Sint Maarten, die -zo gaat het verhaal- zijn mantel deelde met een bedelaar. Of nee, hij is ook terug te vinden op het kleurige mozaïek bij de ingang van de rooms-katholieke kerk. Het protestantse Maartensdijk heeft geen beschermheilige nodig.
Wie Maartensdijk van de westkant binnenkomt passeert vrijwel direct de hervormde kerk. Het bedehuis staat daar als een wachter die nauwlettend in de gaten houdt wie het dorp in wil. De toren lijkt een slagboom die elk moment kan worden neergelaten. Maartensdijk koestert zijn protestantse karakter en waakt ervoor aloude waarden te grabbel te gooien.
Voor andersdenkenden lijkt in Maartensdijk nauwelijks ruimte. Toch kent het dorp verrassend genoeg een bloeiende rooms-katholieke gemeenschap. Het onooglijke kerkgebouw aan de Nachtegaallaan is het centrum van ”het wonder van Maartensdijk”, zoals de schrijver en KRO-presentator Leo Fijen het omschrijft. In een boek met die titel legt hij uit hoe het komt dat in Maartensdijk, dwars tegen de tendens van kerkverlating en secularisatie in, een actieve parochie kon ontstaan. De bevlogen Amsterdamse pastor Gerard de Wit (1928) droeg er het zijne aan bij, maar dat is niet het hele verhaal. Fijen, die zelf woont en kerkt in Maartensdijk, schrijft: „De toekomst is aan kleine lokale groepen die van onderop de kans krijgen hun droom te realiseren, die elkaar ook in andere sociale en maatschappelijke verbanden tegenkomen, die dus mogen ervaren dat geloof en leven alles met elkaar te maken hebben, die een boodschap aan de wereld hebben en de bezieling nodig hebben van een charismatische voorganger.”
Met andere woorden, de kerk hoort te wortelen in een lokale gemeenschap. Voor de rooms-katholieken was juist dát tot november 1966 lastig, omdat ze pas toen een eigen kerkgebouw kregen. Ze kerkten als verstrooide kudde in omliggende plaatsen. Bijna dertig jaar later werd Maartensdijk officieel een zelfstandige parochie. „In 1995 kwam hulpbisschop Jan de Kok met het oprichtingsdecreet voor de rooms-katholieke parochie Sint Maarten naar het dorp en nam een reliek van de patroonheilige mee die in de altaarsteen werd gemetseld. Deze kon na 29 jaar eindelijk dicht waarna het wonder van Maartensdijk geschiedde”, aldus Fijen.
Geen rituelen
Tekenend voor het groeiende zelfbewustzijn van de rooms-katholieken in Maartensdijk was de begrafenis van Toos Appelman, die op 1 januari 2000 overleed. Op haar verzoek werd ze begraven op de begraafplaats van haar eigen dorp, waar tot dan toe alleen protestanten ter aarde werden besteld. De parochianen van de Sint Maartenskerk hadden dit nog nooit meegemaakt. Fijen: „En daarom ontroerde het ook zo: de katholieken van Maartensdijk gingen te voet door het dorp om een van hun dierbaren de laatste eer te bewijzen en waren zichtbaar als geloofsgemeenschap in het dorpsleven.”
Pastor De Wit had er wel concessies voor moeten doen. Tijdens de plechtigheid mocht hij geen enkel katholiek ritueel verrichten en er werd op toegezien dat hij zich aan de afspraken hield.
De beschrijving van deze historische gebeurtenis is overigens de enige passage waarin Fijen de relatie tussen protestanten en rooms-katholieken aan de orde stelt. Dat is jammer, want daardoor mist het boek een belangrijke dimensie. Als lezer ben je toch wel benieuwd hoe een katholieke minderheid functioneert in een door en door protestants dorp.
Fijen komt ook niet verder dan een oppervlakkige typering van de Maartensdijkse protestanten, die volgens hem „leven en geloven volgens zeer strenge regels die diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer. Ze zijn op zondag twee keer zichtbaar als ze bijna in optocht ter kerke gaan: de mannen in hun mooiste pak, de vrouwen altijd in hun fraaiste rok of jurk. Ze kijken geen televisie, mogen geen verzekering afsluiten, doen niet mee aan loterijen, organiseren hun eigen geloofsonderricht, sturen hun kinderen naar scholen met de Bijbel, hebben hun eigen winkels en vormen een hechte gemeenschap binnen het dorp.”
Maar geen woord over de bevindelijke prediking in de dorpskerk. Fijen noemt in de bibliografie dan ook niet het boekje dat ds. A. J. Wijnmaalen schreef na het overlijden van zijn echtgenote. Ds. Wijnmaalen was van 1952 tot zijn emeritaat in 1979 predikant van de hervormde gemeente in Maartensdijk. Ook híj rept van een wonder: ”Een wonder van genade” heet het geschrift waarin de predikant zaken naar voren haalt uit het leven van N. Wijnmaalen-van den Heuvel en verslag doet van haar begrafenis in Maartensdijk. Het wonder was dat de predikantvrouw, die zich in haar leven nooit iets durfde toe-eigenen, op haar sterfbed mocht zeggen „Ik ben nu gewassen en gereinigd in Zijn bloed”, omdat God de Heilige Geest verzoening voor haar had gevonden.
Liefelijk, zilverklaar
De prediking in de oude dorpskerk is overigens niet altijd even bevindelijk van aard geweest. In 1784 werd ds. J. H. van der Palm als predikant in Maartensdijk bevestigd, zijn eerste gemeente. Van der Palm was een zoon van de Rotterdamse kostschoolhouder Cornelis van der Palm, die medeoprichter was van het Rotterdamse dichtersgenootschap ”Studium scientiarum genetrix” (IJver is de moeder der wetenschappen). Van der Palm werd op zijn zeventiende zelf ook lid van dit genootschap en werd zes jaar later tot lid van verdienste benoemd.
In 1783 reikte zijn vader hem de gouden erepenning uit voor zijn gedicht ”Het Oorlog”. Hij studeerde inmiddels aan de Universiteit Leiden en schreef ook daar veel gedichten. Zijn gedicht ”De verheerlijking van Christus op den berg” werd in 1784 met goud bekroond door het Haagse dichtersgenootschap Kunstliefde spaart geen vlijt, waarvan Van der Palm ook lid was.
Maartensdijk kreeg dus een predikant met dichterlijke gaven, hoewel zijn proza naar verluidt nog beduidend beter was. Hij zou zich ontwikkelen tot een gevierd kanselredenaar en bracht het in later jaren tot hoogleraar Oosterse talen en tot hoogleraar gewijde dichtkunst en welsprekendheid in Leiden. Korte tijd was hij ook nog minister van Onderwijs. Over zijn spreektalent schreef dominee-dichter J. P. Hasebroek: „Liefelijker geluid is wel nooit van de lippen eens redenaars gehoord: vol, rein, liefelijk, zilverklaar.”
Zijn talenten als schrijver en redenaar wist Van der Palm na verloop van tijd ook te gelde te maken: elke zondag na de preek -zo ging het verhaal- wandelde hij naar zijn uitgever Du Mortier, waar 100 gulden op hem lag te wachten als honorarium voor de zojuist uitgesproken preek. Zodra het er zes waren, liet Du Mortier een ”Zestal leerredenen” verschijnen. Maar toen was Van der Palm al lang en breed academiepredikant in Leiden. In Maartensdijk kon hij zich dit als beginneling nog niet permitteren. Daar zat trouwens ook geen uitgever.
De gave van het woord moet overigens niet worden verward met de gave van het Woord. Literatuurwetenschapper Ellen Krol schrijft in ”De smaak der natie” over Van der Palm: „Kerndeugden in al zijn preken zijn godsvertrouwen en liefde (…). Al beschouwt Van der Palm zichzelf als rechtzinnig, stelselzucht of stijfzinnigheid is hem vreemd. Dogma’s der triniteit, erfzonde en wedergeboorte stelt hij op de achtergrond ten gunste van plicht, verzoening en zondevergeving: het is meer een ”réligion de la joie” dan een ”réligion de la peur”, die hij ook in het vreugdevolle slot van zijn preek tot uitdrukking brengt.” Van der Palm was, kortom, een brave zoon van de verlichting.
Te voet
Intussen sloot de jonge Maartensdijkse predikant zich aan bij een dichtgenootschap in Utrecht, dat zich rond de patriot Jacobus Bellamy had gevormd. Sterker, het was een van de voornaamste redenen waarom hij het beroep naar Maartensdijk aannam. Elke zaterdagavond kwam het gezelschap in de Domstad bijeen en de afstand Maartensdijk-Utrecht was -in zo’n anderhalf uur- prima te voet af te leggen. Predikantszoon mr. Jan Hinlopen herinnerde zich veel later nog goed hoe het er op die avonden toeging: „Dan werden onze eigene gedichten en opstellen gelezen en beoordeeld, en voorts de tijd met esthetische oefeningen doorgebragt; zoo eenvoudig, zoo gul, zoo hartelijk, en tevens zoo getrouw, zoo opregt en zoo streng, dat ik mij die avonden nog als met verrukking voor den geest breng.”
Waarschijnlijk is het ook Bellamy geweest die Van der Palm aanzette tot vurig patriottisme. Utrecht was in die tijd het brandpunt van de patriottistische beweging, die een meer democratisch staatsbestel voorstond naar Amerikaans voorbeeld. Ze keerden zich daarbij tegen stadhouder Willem V. De situatie werd ronduit gevaarlijk toen in 1787 een burgeroorlog tussen prinsgezinden en patriotten dreigde. Predikant Van der Palm oefende in dat jaar met Maartensdijkse boeren in het hanteren van wapens. Hij trok echter aan het kortste eind. Uit vrees voor prinsgezinde Bunschoters ontvluchtte hij op zondag 16 september van dat jaar, na de middagpreek, met zijn echtgenote de pastorie. Het mag een wonder heten dat het daarna toch nog goed met hem is gekomen.
Voor boekenliefhebbers is Maartensdijk geen eldorado. De enige boekhandel die er te vinden is, is internetboekhandel ”Het goede boek”. Het dorp heeft wel een eigen bibliotheek.
Wie Maartensdijk bezoekt doet er goed aan een fiets mee te nemen. De bosrijke omgeving is alleszins de moeite waard om te verkennen. In Lage Vuursche bijvoorbeeld ligt kasteel Drakensteyn verscholen in het groen, sinds 1959 privébezit van koningin Beatrix. Op een steenworp afstand is het fraaie hervormde kerkje de blikvanger. Naast het bedehuis ligt een kerkhof, met op de toegangspoort de tekst: ”Zalig zijn de doden, die in de Heere sterven”.
Op deze begraafplaats is enige tijd de Vlaams-nationalistische voorman René De Clercq (1877-1932) begraven geweest. In 1920 werd hij om zijn politieke bedrijvigheid bij verstek ter dood veroordeeld, maar toen was hij al uitgeweken naar Nederland. Hij schreef enkele romans en vooral veel (nationalistische) gedichten. De Clercq was een huisvriend van de familie Pieck in Lage Vuursche. De onderwijzer A. F. Pieck was zelf ook schrijver en dichter. Dochter Betty legde haar ”Herinneringen” aan De Clercq in boekvorm vast. De Clercq is later herbegraven in België.
Interessant zijn de muurschilderingen in de kerk van Westbroek. Ze zijn rond 1500 gemaakt ter nagedachtenis aan de Slag bij Westbroek, die twintig jaar daarvoor plaatshad.
Verder zijn in de omgeving van Maartensdijk fraaie buitenplaatsen te vinden, zoals Eyckenstein en Rustenhoven.
Inbraak in de pastorie
„Des anderen daags werd ik te Maartensdijk beroepen; hetgeen mij op zich zelf slechts half welkom was, daar ik eene andere standplaats, die mij naar waarschijnlijkheid niet ontgaan kon, in het oog had: maar ik werd er mede bevredigd door de gedachte, dat ik, slechts anderhalf uur van Utrecht verwijderd, de kennis en vriendschap met [de dichter] Bellamij zou kunnen aankweeken. En hiervan heb ik ook vlijtig gebruik gemaakt, gedurende het gansche jaar 1785, nooit bijkans in de stad komende, zonder hem te gaan zien, en vele uren met hem alleen door te brengen. (…)
Op eenen warmen zomer-namiddag kwam hij mij bezoeken: na anderhalf uur gaans door zwaar zand, langs een onbelommerden weg, kwam hij aan mijn huis, en vond mij niet; vond niemand; want ook de meid was uitgegaan en het huis gesloten. Bellamij had er echter niet op gerekend, om in een herberg uit te rusten; dus nam hij zijne reuzen kracht te baat, brak de achterdeur der pastorij open, zonder nogtans veel schade aan te rigten; baande zich op gelijke wijze den toegang tot mijn’ wijnkelder, en schreef, onder het drinken van een flesch, mij een alleraardigst briefje, dat hij op mijne tafel achterliet, en waarin hij mij het gebeurde op zijne wijze verhaalde.”
Uit: ”Mijne herinneringen aan J. Bellamij”, door J. H. van der Palm.
Dit is het vijfde deel in een serie over lezen en schrijven in de biblebelt. Volgende week: Barneveld.