De gewoonte om ongewoon te zijn
Een gezangenbundel werd er plechtig ten grave gedragen en dorpskinderen lopen er elke dag zomaar kans in een boek terecht te komen. Benthuizen is een dorp vol ongewone gebeurtenissen. En die vragen om ongewone boeken.
Lezen is al op jonge leeftijd aantrekkelijk in Benthuizen. Maar ja, wat wil je als je zelf in een boek voorkomt. Dan ga je het vanzelf wel lezen. Al heel wat dorpskinderen hebben een plaatsje veroverd in het gestaag groeiende oeuvre van kinderboekenschrijfster Arja van Velzen-Wijnen (53).
De oud-leerkracht van de plaatselijke School met de Bijbel is dan ook populair. „Soms hoor ik ze tegen elkaar fluisteren: Dat is de juf van die boekjes”, lacht ze op de bank in haar ruime Benthuizer woning.
De verhalen komen doorgaans vanzelf. „Dan kom ik bijvoorbeeld Mark tegen op de fiets”, illustreert Van Velzen. „Hij speelt politieagentje en ik moet stoppen. Zo’n voorval onthoud ik en later gebruik ik het voor een boek of verhaal. Soms gebruik ik daarbij de echte namen van de kinderen. Dat vinden ze geweldig.”
Blij geloof
Van Velzen is de enige schrijfster van Benthuizen, de auteurs van enkele losse uitgaven niet meegerekend. Die monopoliepositie bezit ze overigens nog maar sinds begin dit jaar, toen dorpsgenote Leni van der Ster-Bouwmeester overleed.
Beide schrijfsters beconcurreerden elkaar niet: waar de eerste zich toelegt op kinderboeken voor de reformatorische markt, werd de laatste bekend door haar christelijke familieromans als ”Ons geluk ligt hier”, ”Een lichtspoor” en nog veel meer soortgelijke titels.
Volgens uitgeverij Kok, waar haar boeken het licht zagen, hoopte Van der Ster met haar boeken mensen „troost te bieden en te laten zien dat er ook een blij geloof is.” Haar levensmotto komt rechtstreeks van de lutherse theoloog Helmut Thielicke: „God houdt niet van ons omdat we zo waardevol zijn, maar we zijn zo waardevol omdat God van ons houdt.”
Narigheid
Desondanks, of misschien juist daardoor, is niet iedereen in Benthuizen over haar werk te spreken. „Als je er één gelezen hebt, heb je ze allemaal gelezen”, zegt een vrouw die koste wat kost anoniem wil blijven - want ja, je kunt een van Benthuizens beroemdste inwoners natuurlijk niet zomaar schofferen. „In haar boeken komt veel narigheid voor, en het komt toch altijd allemaal weer goed. Wat dat betreft verwacht ik van Arja van Velzen meer.”
Die laatste wil er inderdaad voor oppassen dat haar boeken altijd goed aflopen, zegt ze. „Dat wil je wel graag, maar het kan ook goedkoop worden. Ik vind het daarbij best moeilijk om het geloof op een goede manier in mijn boeken te verwerken. Terecht zei Bert Wiersema eens dat je voorzichtig moet zijn met een verhaal waarin alles op zijn pootjes terechtkomt nadat de hoofdpersonen hebben gebeden. Dat klopt gewoon niet.”
Geleert en gesticht
Benthuizen is klein en ongewoon. Welk dorp weet anders zo’n beetje alle boekengenres te produceren? De daken boden beschutting aan meer dan alleen schrijvers van kinderboeken en familieromans. Ook gedichten en geestelijke werken zagen hier bij de vleet het licht.
„Waar is het toch, er moet nog zo’n vroom boek zijn”, foetert Inge van Eeden Petersman van de Historische Kring Benthuizen terwijl ze tussen een stapel boeken zoekt. „Ah, dit bedoel ik”. Triomfantelijk houdt de medewerkster ”Geleert en gesticht” omhoog, over 400 jaar hervormde gemeente in Benthuizen. „Dat gaat onder anderen over Ledeboer. Is die bekend bij u?”
Dat is het geval. Een van de rumoerigste perioden in die vier eeuwen is zonder twijfel die met ds. L. G. C. Ledeboer. ”Geleert en gesticht” maakt daar overigens opmerkelijk weinig woorden aan vuil. Het lijkt beter om ter plaatse poolshoogte te gaan nemen.
Bij de hervormde kerk aangekomen, miezert het - zo’n subtiele miezer die in het begin best meevalt maar uiteindelijk toch nietsontziend is en iedere aantekening die je maakt voorziet van een vlek.
Het is dit kerkje waar Ledeboer graag had willen blijven - maar het ging niet. Alleen zijn dood maakte een terugkeer mogelijk. Veelschrijver Ledeboer is gestorven waar hij leefde. Nog geen 10 meter naast het gebouw waar hij zondag aan zondag de kansel beklom, ligt zijn graf. De grote steen op het beschutte kerkhofje is verreweg het best van allemaal onderhouden en glimt van de regen.
Gezangenbundel
De predikant doorstond bij leven wel zwaarder weer dan een miezerbuitje en kwam na veel aanvaringen -hij zat later zelfs meermalen gevangen om een principekwestie- uiteindelijk buiten de Hervormde Kerk te staan. In 1840 barstte de bom, toen hij vol toorn de reglementenbundel van de Hervormde Kerk en de gezangenbundel van de kansel smeet. Onder het zingen van verzen uit Psalm 68 en 105 met de gemeente begroef Ledeboer de boeken in de tuin van de kort daarvoor door hem aangekochte burgemeesterswoning, die er helaas niet meer staat.
Veel van de gemeenten die zich bij Ledeboer aansloten, kwamen in 1907 bijeen in de Gereformeerde Gemeenten. Zo ook in Benthuizen: schuin tegenover het oude hervormde kerkje staat het gebouw van de gereformeerde gemeente.
Vooral daar moeten banden met Ledeboer liggen, zoals het boek ”Ter Gedachtenis aan het Leven, den Arbeid, de Ziekte, het Sterven en de Begrafenis van den Weleerwaarden Heer Ledeboer” van „een lid van de Ger. Gem. te Benthuizen” uit 1938 bewijst. Bij menig gemeentelid staan Ledeboers geschriften ongetwijfeld ook vandaag nog in de kasten. Wie weet worden ze zelfs nog gelezen; zijn honderden dichtsels, zijn dromen, zijn bespiegelingen.
Zijn bekendste citaat is in elk geval nog lang niet vergeten:
Voor één kus van Jezus’ mond
Geef ik al die zwarte grond.
Maar dat zijn nu juist woorden die níét in een van zijn gedichten voorkomen. Ze ontsproten aan de mond van de vermaarde voorganger toen hij met een ouderling een pas verworven lap grond zou gaan bezichtigen en, onder mededeling van de gevleugelde frase, abrupt rechtsomkeert maakte.
Of het geheel van zijn verzamelde werken zich mag verheugen in evenveel populariteit als deze regels, is twijfelachtig. De bloemrijke en desondanks toch onverbloemde verzen tegen bijvoorbeeld „de zonde van Onan” en andere wellustige handelingen zullen vast niet meer zo vaak geciteerd worden:
Al kussend stort [de wellust] haar vergift
Uw’ ad’ren in, met woeste drift;
Al streelend rooft z’ uw beste sappen;
Uw leên omstrenglend zuigt ze u uit,
Gij wordt der wanhoop ras ten buit,
Die u op ’t knagend hart zal trappen.
De regels tekenen een man voor wie het „gewoonte werd om ongewoon te zijn”, zoals J. M. Vermeulen in 2004 over Ledeboer schreef. Voor de ouders van de predikant ging dat allemaal veel te ver: die ondernamen stappen om hun zoon krankzinnig te laten verklaren en zo te voorkomen dat Ledeboer uit de Hervormde Kerk gezet zou worden.
Toch is het juist zijn wat excentrieke inslag die hem onvergetelijk maakt. Piëtist pur sang die hij was, vloeiden gerust óók profane versjes uit zijn pen. Toegegeven, ’t is maar een enkel gedicht, maar toch:
Het muisje deed aan ’t meel zich goed
Hij at zijn buikje vol;
Hij at met smaak en ’t was hem zoet,
Hij was van vreugde dol. (…)
Daar viel de slag, en ’t was gedaan,
Daar was niet op gelet;
Die korte vreugd was ras vergaan,
En ’t muisje was verplet.
Of is het versje lang zo ongeestelijk niet als een argeloze lezer zou denken, en sluit het juist naadloos aan op de beeldende taal waarmee hij zijn lezers vaak op evangelische wijze aanspoorde het heil te zoeken terwijl het nog te vinden is?
Getuigenis
De regen is eindelijk overgegaan. De verweerde grafstenen naast de hervormde kerk druipen van de nattigheid. Nieuwe graven zijn er nauwelijks meer; blijkbaar wordt alleen voor bijzondere personen nog een plekje vrijgemaakt. Een van de laatste graven dateert van 2003, van dienaar van het Evangelie Klaas Exalto, zoals op de steen van de hervormde predikant vermeld staat.
Hij schreef trouwens ook, en niet weinig. Een niet-aflatende stroom boeken en artikelen over met name Luther en de bredere kerkgeschiedenis zag het licht. Ds. T. C. Guijt noemde Exalto in een in memoriam in één adem met ds. G. Boer en ds. W. L. Tukker. „Deze mannen hebben zichzelf verloochend om de kerk te dienen”, schreef hij. „Zij hebben hun kruis geduldig gedragen en tegen de stroom van de tijd in getuigenis afgelegd van de hoop die in hen was.”
Blijkbaar kan dat getuigenis bijna 170 jaar na de episode met de gezangenbundel nog steeds klinken in het aloude hervormde kerkje van Benthuizen. Het zou wellicht niet voldoende zijn geweest voor Ledeboer, maar hij zou misschien toch blij verrast geweest zijn.
Dit is het vierde deel in een serie over lezen en schrijven in de biblebelt. Volgende week: Maartensdijk.
De boekenliefhebber die Benthuizen aandoet heeft pech: boekwinkels zijn er niet. Alleen een cadeaushop in het centrum heeft een rekje met een stuk of tien bestsellers. Voor alle duidelijkheid: Ledeboer zit daar niet tussen.
Desondanks komt een boekenwurm op zijn zoektocht steeds weer bij hem uit. Niet alleen zijn kerk en zijn graf herinneren aan hem, in zekere zin doet ook de kerk van de gereformeerde gemeente aan de andere kant van de Dorpsstraat dat vanwege haar ontstaansgeschiedenis. Hetzelfde geldt voor de in de jaren tachtig van de gereformeerde gemeente afgesplitste oud gereformeerde gemeente aan de Julianastraat.
Een tocht door het ongeveer 3300 zielen tellende Benthuizen kan helemaal het karakter van een Ledeboerpelgrimage krijgen voor wie vervolgens het museum van de Historische Kring Benthuizen binnenstapt, achter molen De Haas. Daar staat, in vol ornaat, het oorspronkelijke nachtkastje van de Benthuizer prediker, inclusief lampetkan.
Wie na deze ontmoeting nog niet verzadigd is, kan terecht in de boekencollectie van de historische kring. Die bevat onder andere de nodige secundaire literatuur over Ledeboer; van J. H. R. Verbooms ”Rondom de kansel van Benthuizen” tot ”Een dominee in de gevangenis” van J. Kranendonk Gijssen.
Kopje-onder in de Ringvaart
„Het is bijna etenstijd. Moeder is in de keuken druk om alles klaar te maken. Vader zal wel gauw komen en Anneke en Joop zijn ook al binnen. In een hoek van de kamer zijn ze samen met lego-blokken bezig.
Rrrrinngg!!
Hè, weer die telefoon. Moeder draait even het gas laag en loopt naar de gang.
„Met mevrouw De Valk.”
„U spreekt met de moeder van Erik”, hoort ze aan de andere kant. „Elsje is hier met Cor. Ze zijn een beetje nat. Kunt u even met droge kleren komen? Het is nu te koud om met die natte kleren naar huis te gaan.”
„Wat is er dan gebeurd”, vraagt moeder verschrikt.
„Ja, het is wel goed afgelopen.” De stem aan de andere kant aarzelt even. „De wandelwagen is in de Ringvaart gereden. Maar Elsje is heel flink geweest, ze is er meteen ook ingesprongen en heeft haar broertje beetgepakt.”
(…)
„Mama!” Snikkend zit Elsje in een grote stoel gedoken. „Ik kon er niets aan doen. Ik… ik… had de rem er niet op.”
„Stil maar, kind.”
Ze neemt Cor in de armen. Het ventje rilt nog van de kou.
„M… ma… mama”, trillen zijn blauwe lipjes.”
Uit: ”De valkjes van de Jaghtvalck”, A. Vogelaar-van Amersfoort, blz. 13. Twee van haar dochters waren betrokken bij een soortgelijk voorval in de tijd dat haar man als predikant de gereformeerde gemeente van Benthuizen diende.