Een Vlaardinger is een opgeruimd mens
„Onze haring, vers van het mes, tot klokslag zes.” Zowaar, de regel van de Vlaardingse visverkoper rijmt. Ook de geboortegrond van vissers en zeelieden brengt schrijvers en dichters voort. Maar hoe voorkom je dat op de woelige baren zomaar wat in het wilde weg wordt gefilosofeerd?
Op het sterfbed van zijn vader moet Arnold iets beloven. Of hij zich alsjeblieft niet meer met heidense dichters zal bezighouden. Vader is verdrietig dat zoonlief zijn talenten misbruikt om ”vreemde goden” te dienen. Beter is het met zijn gaven „de eer van de enige ware God te bevorderen.”Arnold respecteert de wens van zijn vader. Na diens verscheiden in 1719 legt hij zich toe op de Bijbelse dichtkunst. „Naauwelijks waren de sterkste aandoeningen der smart, om het kort daarop gevolgd afsterven des braven ouden mans gelenigd”, schrijft Arnolds biograaf later, „of de weldenkende zoon was bedacht om aan zijn’ vaders verlangen te voldoen, en koos den aartsvader Abraham tot zijn onderwerp.” En zo vloeien uit zijn pen de regels:
Het lust my Abram op den toght naar Kanaän
En naar Egipte, en waar die goddelyke Man
Heen zwerft op ’t hoog bevel, te volgen op myn snaren;
Zyn’ wondren omgang met de Godtheit t’openbaren;
En, in bespiegeling van zyn geloove, hoop
En zuivre Godtvrucht, door zyn’ ganschen levensloop
Te zweeven; tot hy, door Gods eeuwige genade,
Den grooten Vredevorst beschouwende in zyn’ zade,
Ten duistren grave daalt in hoogen ouderdom
Vele jaren werkt „den Aartspoëet der Maas” aan het epos ”Abraham de Aartsvader”. Het enorme gedicht -288 bladzijden lang- verschijnt in 1728 in Rotterdam, en zal in de achttiende eeuw maar liefst elf drukken beleven. In veel Nederlandse huishoudens staat naast de Statenvertaling en Vader Cats ook dit dichtwerk.
Arnold heet met zijn achternaam ”Hoogvliet”. Hij is de bekendste Vlaardingse dichter in de achttiende eeuw. De Lombardsteeg, een smal zijstraatje van de Hoogstraat, herinnert aan zijn baan. Arnold Hoogvliet was namelijk ”Tafelhouder van de Bank van Leening”, ook wel Lombard genoemd. Hij werkte bij de gemeentelijke kredietbank, zouden we nu zeggen. De Vlaardingse burgemeester en wethouders in de negentiende eeuw vinden dat hun Arnold wel wat meer pr kan gebruiken. Ze besluiten in 1890 een straat naar hem te vernoemen.
Arnold Hoogvliet speelt een belangrijke rol in het verhaal ”De geschiedenis van een gat” (1983) van Lévi Weemoedt. De tragikomische korte verhalen van deze schrijver spelen veelal in en rond Vlaardingen, waar Weemoedt dertien jaar voor de klas stond. Voordat deze schrijver naar Assen vertrok, woonde hij in het smalste huisje van de stad, op de Markt nr. 19.
Pijpje roken
Wie over de Westhavenkade loopt, beseft ogenblikkelijk: dit is een plaats van haring en makreel en schelvis en kabeljauw. En dat die business prima samengaat met de schone letteren, bewijzen de prullenbakken. Op de metalen afvalemmers wordt de letterkunde druk beoefend. Om de zoveel meter staat er eentje, beplakt met een poster: „Wij ademen blijmoedig voort, onder de rook van Europoort.” „Een Vlaardinger is van nature toch een opgeruimd mens.” „Wie wacht op een mooie gedachte, loopt kans een schitterende daad uit te stellen.” „Dump hier uw overgewicht.” In Vlaardingen is dan ook de Stichting Landelijke Gedichtendag gehuisvest, waaraan de naam van Look J. Boden is verbonden.
Een daad die nu niet uitgesteld mag worden is het Visserijmuseum binnenlopen en vragen hoe het zit met de leescultuur in het zeevaartdorp. Conservator Alex Poldervaart kan daar wel een boekje over opendoen. Ze studeerde in Leiden bij de maritiem historicus F. S. Gaastra, en schreef een scriptie over het hospitaal-kerkschip De Hoop. Negentig jaar lang, tot 1988, zorgde dit schip voor medische én geestelijke dienstverlening aan Noordzeevissers. „Aan boord van vissersschepen was natuurlijk geen tijd om te lezen”, zegt Poldervaart. „Het haring kaken, zouten en in tonnen verpakken nam alle tijd in beslag. Tussendoor rookte men even een pijpje of sigaartje.”
Godvrezende zeeman
De boeken die rond 1900 mee het schip op gaan zijn vooral van stichtelijke aard. De schipper dient zich te bekommeren om het geestelijk welzijn van zijn bemanning. Hij leest voor uit de Bijbel en organiseert op zondag godsdienstoefeningen. De schipper is natuurlijk geen dominee, maar een leek. Hoe voorkom je dat de vissers op de woelige baren maar wat in het wilde weg theologiseren? Dat moet ene Jan Morterre ook gedacht hebben. Hij schrijft in 1761 het handboek ”De Godvreezende Zeeman”, dat nadien overal op zee te vinden zal zijn. Er staan gebeden en gezangen en preken in, om de schippers een handvat te geven bij de godsdienstoefeningen. Tot in de twintigste eeuw wordt het aan boord gebruikt, weet Poldervaart. Het Visserijmuseum bewaart enkele exemplaren, gebonden in linnen of zeildoek, om ze te beschermen tegen zout water en zeevuil.
Hoogvliet heeft de lof op de zeevaart bezongen in zijn ”Eerkroon voor de stede Vlaerdinge” (1743). In de twintigste eeuw is het vooral Fenand van den Oever (1912-1985) die de haringvisserij en vishandel propageert. De titels van zijn streekromans spreken duidelijke taal: ”Laat mij maar zwerven”. ”Brood uit het water”. ”Moeder leer me nog eens lopen”. In het archief, gevestigd in een charmant voormalig stadhuis aan het Plein Emaus, zijn de boeken allemaal te vinden.
Uitgeverij Callenbach had destijds geen moeite om de boeken van Den Oever (=Jaap Kolkman) aan te prijzen. „”Brood uit het water” is een „sterk boek”, heet het op de flaptekst. „Het heeft als achtergrond het schilderachtige oude Vlaardingen, maar het grootste gedeelte van de spannende gebeurtenissen speelt zich af in open zee, waar de kerels der visserij jacht maken op de vis (…). Ze varen en zwoegen, haten en verlangen, zetten zich schrap tegen alles wat zich tegen hun stoere kracht verzet.”
In de negentiende eeuw zijn in Vlaardingen diverse leesgezelschappen actief. Het archief bewaart de bescheiden van de clubs, die zich tooien met verheven of grappige namen: ”De Honingbij”, ”Chrysostomus”, ”Onderling genoegen”, ”Hortensius”, ”Kolibrie”. Je kunt er ook een omslag met aantekeningen aantreffen van de Vlaardingse schrijfster Cornelia Maria van den Berg-Akkerman (1906) over haar in Vlaardingen doorgebrachte jeugdjaren. Wie op internet haar naam intikt, kan de boekjes van deze christelijke schrijfster volop aantreffen: ”Diedeltje gaat naar Artis”, ”Diedeltje eet chocola”, ”Diedeltje winkelt met Sietse”, ”Met andere ogen”, ”De duiventoren”.
Leegstand
Opvallend in het oude centrum zijn de vele leegstaande panden. De Historische Vereniging Vlaardingen maakt van de etalages gebruik om foto’s te exposeren en het belang van ”Oud Vlaardingen” onder de aandacht van passanten te brengen.
Kees Alderliesten, stadsdichter van Vlaardingen in de jaren 2002-2006, heeft zijn indruk van het centrum verwoord in zijn gedicht ”Boodschappen doen”:
„Tussen het Nederlands Hervormde en Katholieke
Geloven loopt doods een Hoogstraat met iets
Van winkels, kroegen en vooral het mystieke
Van de leegstand en een heerlijk niets.”
Zijn dichtbundel ”Van dorpsgek tot stadsdichter” staat vol gemijmer over religie, wijn en whisky, over liefde, verval en dood.
„Ach, leefden wij maar andersom
Naar onze prilste jeugd terug.
Om steeds te blijven bij dat kind
Dat in zichzelf geen einde vindt.”
Vlaardingse dominees rond 1900 deelden gratis Bijbels en traktaatjes aan vissers uit. Ze merkten echter tot hun spijt dat sommige vissers deze doorverkochten „ten einde zich drank aan te kunnen schaffen.” Alderliesten heeft in elk geval één opvatting gemeen met deze predikanten van vroeger: ook hij houdt van een lege kroeg, zij het vanuit een andere achtergrond. „Kroegen bevallen mij het meest/ In de vroege ochtenduren/ Als er nog niemand is geweest/ Tussen die drankhoudende muren.”
Het moderne, multiculturele Vlaardingen is ook in proza voorhanden. Zo speelt de platvloerse roman ”Lijn 56” van Alex Boogers zich af tegen de achtergrond van Vlaardingen, door Boogers steevast ”Het Naamloze Gat” genoemd. Het boek, dat geregeld wordt ontsierd door vloeken en schunnig taalgebruik, gaat over een buschauffeur die een ongeluk veroorzaakt. Dat gooit zijn bestaan zodanig door de war, dat hij zich op zijn dagelijkse rit van Vlaardingen-West naar Vlaardingen-Holy door het hoofd dreigt te schieten.
Dit is het derde deel in een serie over lezen en schrijven in de biblebelt. Volgende week: Benthuizen.
Vlaardingen telt zo’n 71.000 inwoners. Het oud Hollandse vissersdorp grenst met het zuidelijk deel aan de druk bevaren Nieuwe Waterweg en met het noordelijk deel aan het natuurgebied Midden Delfland. Wie er onverhoopt verzeild raakt, zou het Visserij & Vlaardings Museum kunnen aandoen. Het toont alles wat te maken heeft met de geschiedenis van de Noordzeevisserij. Het museum is gelegen op de plek van waaruit ooit de vissersschepen de haven uitvoeren, de Westhavenkade. Bezoekers maken kennis met het museumschip, de VL 92 Balder, met een groot aantal scheepsmodellen, met vangsttechnieken en vissoorten. Naast de vaste opstelling zijn doorlopend diverse tentoonstellingen te zien, zoals het nu draaiende ”Graven in Vlaardingen”.
Minder toegankelijk is streekmuseum Jan Anderson, een particulier museum met een oude schoenmakerij, verfwinkel, drogisterij, smederij, snoepwinkel en schoollokaal. De exposities op de bovenverdieping hebben steeds een wisselend thema. Het museum is beperkt geopend.
De moeite van het bezichtigen waard is het gebied rond de Grote Kerk met het oude stadhuis en andere karakteristieke panden. Duidelijk pluspunt zijn de diverse informatiepanelen die de Historische Vereniging heeft laten aanbrengen, met historische informatie over het kaaspakhuis, de graanmaalderij, het Heilige Geest Gast en Weeshuis en de voormalige Stadsschool.
Buschauffeur op lijn 56
„We rijden de Van Hogendorplaan in. (…) Turken, Marokkanen, Palestijnen, Somaliërs, Iraniërs, Joego’s, Polen, Chinezen, noem het maar op. De bushalte ”Groen van Prinsterer Lyceum Van Hogendorplaan”, daar stappen de meesten in of uit de bus. Ze vullen de bus. De allochtone scholieren praten in een zelfverzonnen taaltje van Nederlands vermengd met woorden uit hun moedertaal, negeren de buschauffeur en tonen achteloos hun vervoersbewijs. (…) De chauffeurs kennen de gedragingen en eigenaardigheden van de scholieren, van de verschillende bevolkingsgroepen. We hebben ze leren onderscheiden, we wisselen informatie uit onder elkaar. Zo leren we onszelf beschermen.
„Hoe weet je waar Napoleon precies woont?” vraag ik.
„Ik heb z’n adres.”
Cobus hangt over z’n stuur en kijkt schuin omhoog, naar een van de troosteloze flats.
„Het is hier.”
We minderen snelheid. Rijden stapvoets. Cobus wijst naar de flat. Ik zie ramen met jaloezieën die aan één kant zijn opgetrokken en eruitzien als een grote oosterse waaier, ik zie lakens aan balkons wapperen, ik zie schotels, ik zie Turken in leren jassen in de deuropening van een portiek staan, ik zie spelende kinderen met vieze gezichtjes op fietsjes door de straat rijden.”
”Lijn 56”, Alex Boogers, uitg. Podium, Amsterdam, blz. 39 40.