Leven, een wonder van begin tot eind
Volgens de Bijbel is een embryo bezield vanaf de conceptie en daarom ook beschermwaardig, stelt prof. dr. W. H. Velema . De vraag naar het lot van bevruchte eicellen die kort na de conceptie tenietgaan, is niet te beantwoorden. Het is genoeg te weten dat Gods zorg en wijsheid ook hierover gaan.
Het is goed dat er nagedacht en gediscussieerd wordt over de status van het embryo, direct na de bevruchting (conceptie). Deze discussie is karakteristiek voor onze tijd. Dat wil zeggen voor de mogelijkheden die de wetenschap biedt om in de ontwikkeling van een embryo vanaf het prilste begin in te grijpen.
Toen die mogelijkheden er wetenschappelijk nog niet waren, was er nauwelijks aandacht voor deze vragen. Wel kan gezegd worden dat afgedacht van bovenbedoelde wetenschappelijke mogelijkheden veel theologen in vroeger eeuwen stelden dat de ziel door God in het embryo werd ingebracht, in geval van een mannelijk embryo zes weken na de conceptie, en in geval van een vrouwelijk embryo drie maanden na de bevruchting.
Deze theorie, die ik als speculatie typeer, gaat terug op vroegere auteurs. Het lijkt me waarschijnlijk dat het Griekse dualisme van ziel en lichaam hiervoor de basis bood. Van een Bijbelse argumentatie voor dit standpunt is mij niets bekend.
Nu doet zich de merkwaardige situatie voor dat we dit dualisme achter ons gelaten hebben. Toch worden we eigenlijk weer met deze oude middeleeuwse opstelling belast. Wat ligt nu achter die moderne, maar in wezen oude probleemstelling? Verschillende factoren kunnen genoemd worden.
De moderne visie op het ontstaan van het leven is een evolutionair schema waarin geen plaats is voor Gods scheppend handelen. Hiermee hangt de gedachte samen van de maakbaarheid van het leven. Wij mensen hebben de bouwstenen in handen en werken daarmee naar onze wetenschappelijke inzichten en steeds voortschrijdende programma’s.
Bezwaren
Het feitelijk gegeven ligt er dat veel embryo’s kort na de conceptie tenietgaan. Soms geweten, veelal ongeweten. Deze embryo’s -dan nog onbezield geacht- spelen in de belevings- en herinneringswereld van de man en vrouw veelal nauwelijks of helemaal geen rol. Ze zijn tenietgegaan. Hebben deze kort na de conceptie beëindigde -ik moet toch zeggen gestorven- embryo’s, wel een ziel? Zijn ze dus in feite mens geweest? Of worden ze pas later mens?
In het laatste geval worden bevruchte eicellen gedurende enige tijd na de conceptie nog niet beschouwd als menselijk leven. Wel zijn het geschapen, bevruchte cellen, waaruit menselijk leven voortkomt. Op het moment van de bezieling zal men van menselijk leven willen spreken.
Tegen deze stelling zijn Bijbels gezien bezwaren in te brengen. Te denken valt aan de bekende teksten Psalm 51:7 (hier wordt over de ontvangenis vanaf de conceptie gesproken) en Psalm 139:16 (mijn ongevormde klomp). Die zien toch op het allereerste begin van de zwangerschap.
Elisabeth spreekt in Lukas 1:43 over de moeder mijns Heeren, terwijl Maria’s zwangerschap nog in het allerprilste stadium verkeert. In Efeze 2:3 noemt Paulus zichzelf en anderen „van nature kinderen des toorns.” Dat ”van nature” gaat toch terug op het begin waarover ook in Psalm 51 en 139 werd gesproken.
Hoe dan te denken over al die bevruchte eicellen die kort na de conceptie tenietgaan? Is het aan ons een antwoord daarop te geven? Mogen en moeten wij vergaande conclusies, ja consequenties trekken uit wat God, de Almachtige, met Zijn schepsel laat geschieden? Zou Hij, Die deze conceptie liet plaatsvinden, niet Zijn weg met dit pril geschapene gaan? Ook over dit prille begin gaat Zijn zorg en wijsheid.
Levensadem
En mogen wij, omdat dit voor ons moeilijk voorstelbaar is, daarom concluderen tot een wel levend, maar nog niet menselijk begin, terwijl niemand van ons kan zeggen op welk moment ”dit klompje” als wel bezield moet worden beschouwd dan wel behandeld?
Hoe men het ook wendt of keert: het gaat in deze eerste fase dan niet over een pril embryonaal mensenkind, maar over een mens in aanleg. Juist omdat het unieke van het mens-zijn daaraan ontbreekt, kan men dit pril begin niet op dezelfde gronden beschermwaardig noemen of daarvoor opkomen, als wanneer men vanaf de conceptie over voluit menselijk leven spreekt.
Bij alle vragen die zich voordoen -en ik til daaraan uit ervaring zwaar- heb ik er vrede mee het lot van deze embryo’s aan God over te laten. Dat lijkt mij de houding die ons past. Hij weet wat van Zijn maaksel is te wachten.
Dit geeft mij rust. De stelling dat de bevruchte eicel de onderste bouwsteen is van het gebouw dat daaruit wordt opgetrokken, miskent bovendien dat in de onderste laag heel het patroon, het plan van dit embryo ligt opgesloten.
Ten slotte: in Genesis 2:7 lezen we dat God de levensadem in de mens blies. Kan dat een verwijzing zijn naar de bezieling in het uur van de conceptie?
De auteur is emeritus hoogleraar ethiek aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.