Gereformeerde Gemeenten erkennen kerkordelijke fouten 1950 en 1953
De generale synode van de Gereformeerde Gemeenten erkent „met leedwezen” dat er in 1950 en 1953 „ernstige kerkordelijke fouten” zijn gemaakt, die hebben geleid tot de schorsing van ds. R. Kok en de ontheffing van dr. C. Steenblok als docent van de Theologische School.
Dat werd donderdag bekend gemaakt op de laatste vergaderdag van de generale synode 2007. De synode nam kennis van een evaluerend onderzoek van de gebeurtenissen uit 1950 en 1953.
De vergadering erkende wel dat de afgevaardigden in de jaren vijftig desondanks hebben willen vasthouden aan de lijn van 1907 en 1931, inzake de leer van de twee verbonden en de opvattingen over het aanbod der genade. In 1907 ontstond het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten, en in 1931 werden enkele leeruitspraken opgesteld.
De evaluatie van 1950 en 1953 was een uitvloeisel van enkele gesprekken met de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, het kerkverband dat ontstond als gevolg van de scheuring in 1953. Deze gesprekken maakten deel uit van de contacten die de synodale commissie Kerkelijke eenheid en verscheidenheid (KEV) de achterliggende periode heeft gehad met andere kerken.
De commissie KEV werd door de synode van 2001 ingesteld om te zoeken naar kerkelijke eenheid met „degenen die op dezelfde kerkelijke grondslag van Schrift en belijdenis staan en waarmee geestelijke herkenning bestaat”.
Gesproken is inmiddels met de Hersteld Hervormde Kerk, met de Oud Gereformeerde Gemeenten, met de Christelijke Gereformeerde Kerken en met de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. De Gereformeerde Gemeenten in Nederland (buiten verband) reageerden niet op de vraag om een gesprek.
Bij de gevoerde gesprekken met de Hersteld Hervormde Kerk, met de Christelijke Gereformeerde Kerken en met de Oud Gereformeerde Gemeenten is vooral gekeken naar mogelijkheden van samenwerking op verschillende terreinen.
Soms was daarbij sprake van geestelijke herkenning. Voor een groei naar kerkelijke eenheid bestaat naar de mening van de commissie KEV echter nog weinig perspectief. „Binnenkerkelijke en tussenkerkelijke verschillen ten aanzien van leer en prediking, alsook belangrijke cultuurverschillen, maken dit vrijwel onmogelijk.”
De Gereformeerde Gemeenten in Nederland besloten in juni 2006 dat zij, voordat er verder gesproken zou worden, eerst de evaluatie wilde afwachten van de gebeurtenissen die in 1953 leidden tot de scheuring.
De synode sprak donderdag de wens uit dat de gesprekken met de andere kerken worden voortgezet, „graag ook met de Gereformeerde Gemeenten in Nederland.”
DMZ
Het deputaatschap voor diaconale en maatschappelijke zorg (DMZ) vroeg de synode om een uitspraak over een bepaalde samenwerkingsvorm tussen De Vluchtheuvel (hulpverleningsstichting van de Gereformeerde Gemeenten) en een andere door de overheid erkende interkerkelijke zorginstelling. Daardoor zou De Vluchtheuvel gebruik kunnen maken van overheidssubsidie. De financiering van het werk van De Vluchtheuvel komt op dit moment voor driekwart voor rekening van DMZ.
Ds. P. Mulder zei dat vanuit de historie De Vluchtheuvel altijd een bovengemeentelijke diaconale taak is toebedeeld. „Het helpen van de naaste in nood is echt een kerkelijke taak.”
Ouderling J. W. van Dijke sprak zijn zorg uit over het feit dat een bovengemiddeld aantal jongeren uit de rechterflank gebruik moet maken van jeugdzorg. „Dit geldt ook voor jongeren uit de Gereformeerde Gemeenten.”
De ouderlingen B. Agteresch en G. H. Verweij vroegen aandacht voor de personeelsschaarste die ontstaat in kerkelijk gebonden instellingen. De praktijk wijst uit dat eigen mensen gemakkelijker dan voorheen kiezen voor algemene instellingen. Ook op andere terreinen van hulpverlening blijken leden van de Gereformeerde Gemeenten minder gemotiveerd om te kiezen voor identiteitsgebonden zorg. DMZ ziet dit met lede ogen aan.
De vergadering beraadde zich op een vraag van de particuliere synode Oost om onderzoek te doen naar de manier waarop de kerk zijn verantwoordelijkheid gestalte kan geven als het gaat om de identiteit van zorginstellingen.
Ds. A. Schreuder stelde dat de synode spreekt over ontwikkelingen waar de kerk vaak nauwelijks grip op heeft. „Waar ligt precies de verantwoordelijkheid van de kerk? Men kan ons aanspreken op ontwikkelingen bij voorbeeld Eleos, de CHE of een zorginstelling, maar we hebben geen enkele zeggenschap en geen concrete invloed. Is op dit punt niet een fundamentele bezinning nodig?”
Ds. W. Visscher, voorzitter van DMZ, gaf aan dat het terrein van maatschappelijk zorg en hulpverlening complex is geworden. „Het deputaatschap initieert, stimuleert, houdt contact met de uiteenlopende zorgvelden in de maatschappij, in het besef dat wij op de werkvloer natuurlijk geen concrete zeggenschap hebben. Het is voor de beeldvorming echter wel goed als de kerk zich actief blijft opstellen.”
Ouderling F. van Toor (Apeldoorn) onderstreepte het belang van samenvoeging en samenwerken van instellingen in de verschillende regio’s. „Wat ook van belang is dat we aandacht hebben bij benoemingen in verschillende besturen. Probleem daarbij is dat capabele mensen zich niet altijd beschikbaar willen stellen.”