„De Thora is ouder dan de wereld”
UTRECHT - „De Bijbel is Gods Woord van kaft tot kaft. De Thora is ouder dan de wereld. Ze heeft eeuwigheidswaarde. God heeft haar gebruikt als leidraad voor de schepping. Er is geen sprake geweest van een schrijver of samensteller. De Thora is gegeven op de Sinaï. Er is maar één hoofdredacteur geweest: God.”
Met deze woorden nam de orthodoxe rabbijn L. B. van de Kamp, rabbijn in Rotterdam, publicist en lid van het CDA-hoofdbestuur, woensdagavond stelling in het debat met de predikanten ds. H. van den Belt en ds. P. Oussoren over de vraag wie de boeken van Mozes heeft geschreven en in welke periode.
Volgens ds. Oussoren, protestants emeritus predikant en Bijbelvertaler in de traditie van de Amsterdamse school, is de Pentateuch (vijf boeken van Mozes) in de periode van de Babylonische ballingschap gecomponeerd. „De boeken dragen de sporen van de confrontatie met Babylonisch en ander heidens gedachtegoed. In theologenland is dat een vrijzinnige positie.”
Dat laatste staat in de ogen van ds. Van den Belt, die de precieze ontstaansgeschiedenis overlaat aan vakgeleerden, nog te bezien. „Ik geloof dat de kern van de Pentateuch op Mozes teruggaat. Het aannemen van redactionele bewerking is echter niet in strijd met de onfeilbaarheid van de Schrift, ook niet volgens het gereformeerde verstaan van het Schriftgezag. God heeft mensen gebruikt bij het schrijven van Zijn Woord. Onder leiding van de Heilige Geest heeft er bewerking plaatsgevonden en is er een openbaringsgeschiedenis geweest. Schriftkritiek is wat anders. Dan zeg je: „Er staat wel, maar…” Je schrapt dan wat je niet aanstaat.”
Meningsverschil tussen de drie voorgangers openbaart zich ook ten aanzien van de Messiaanse uitleg van oudtestamentische teksten. Ds. Oussoren wil het Oude Testament niet lezen zonder het Nieuwe, evenmin trouwens als het omgekeerde. „In het Oude Testament wordt de verwachting van de Messias gewekt. Veel staat echter nog open. Met de lijdende knecht des Heeren is waarschijnlijk het Joodse volk bedoeld, maar misschien de Messias. Jezus rijst niet vanzelfsprekend op uit het OT. Dat Hij de Messias is, is een zaak van geloven en belijden, toen en nu.”
„We hebben weliswaar hetzelfde boek, we doen er totaal verschillende dingen mee”, stelt Van de Kamp vast. „Je komt vanuit de Tenach uit in de Misjna en de Talmoed. Je raakt op geen enkele wijze het Nieuwe Testament. De lijdende knecht des Heeren is voor Joden niets anders dan een verwijzing naar het lijdende Joodse volk.”
Ds. Van den Belt, predikant van de hervormde gemeente in Nijkerk, vindt dit wel heel stellig gesproken. „De oudste joodse geschriften dateren uit dezelfde periode als de christelijke. Zelfs in de targoem, de interpreterende vertalingen van het Oude Testament, is de invloed van het schisma kerk en synagoge al merkbaar. Mogelijk interpreteerden Joden in Jezus’ tijd Jesaja 53 wel degelijk Messiaans. Is de uitleg in de latere geschriften niet een reactie? Ik ken in ieder geval één Joodse geleerde die het Oude Testament Messiaans interpreteerde: Saulus van Tarsen.”
Ds. Van den Belt herinnert aan het beeld dat de kerkvader Augustinus gebruikte: het Oude Testament is als een bloemknop, alles zit er al in, maar hij bloeit open in Jezus Christus. „We kunnen vanuit het OT niet zomaar met een hink-stap-sprong bij Jezus Christus terechtkomen. Vaak zitten er meerdere lagen in profetieën.”
Van de Kamp: „U wilt graag in de joodse geschriften horen dat ze reageren op het christendom. Er was sprake van interne discussies tussen farizeeën en sadduceeën. De mening van de eersten was niet nieuw, maar gestoeld op de profeten en gaat terug tot de openbaring op de berg Sinaï.”
De rabbijn constateert dat er ook een verschil is in wat men zich voorstelt bij de Messias. „Het joodse concept van de messias is dat Hij als gezalfde God behulpzaam is. Hij zal het vrederijk afkondigen en Israël herinrichten zoals het was. Voor ons is de messias een sterfelijk wezen. In elke generatie is er een potentieel aanwezig. Hij wordt werkelijk messias op het moment dat een generatie de verdienste in zich heeft om het rijk te verwerkelijken.”
Zouden predikanten de joodse traditie niet veel beter moeten kennen en gebruiken bij de voorbereiding van hun preken? luidde een vraag. Ds. Van den Belt -en zijn collega Oussoren sloot zich hierbij aan- reageerde tweeledig. „Ik maak wel eens gebruik van de joodse traditie. Soms vind ik de uitleg mooi en origineel. Zo vestigt deze traditie er de aandacht op dat de engelen bij de jakobsladder niet neerdalen en opstijgen, maar op en neer gaan. Dat wijst op de wisseling van de wacht die de engelen bij de grens van het beloofde land houden. Maar vaak kan ik er niet zo veel mee. Daar komt nog iets bij. Zoals ik zei, dateren de joodse bronnen niet van vroeger datum dan de christelijke. Daarom is het historisch gezien dubieus of je ze als de oudste traditie moet beschouwen. In de eerste paar eeuwen van onze jaartelling zijn twee traditiestromen ontstaan, mede in reactie op elkaar.”