Ook met AI blijven „vakbekwame, fijngevoelige en veelzijdige Bijbelvertalers nodig”
Het vertalen van de Bijbel is een uiterst ingewikkeld proces. Vertaalcomputers kunnen met kunstmatige intelligentie (AI) verbluffend veel en worden ook door Wycliffe Bijbelvertalers gebruikt, maar goed vertalen komt uiteindelijk aan op vakbekwame, fijngevoelige en veelzijdige Bijbelvertalers.

Dit zei prof. dr. Matthijs de Jong, hoogleraar Bijbelwetenschappen aan de Vrije Universiteit (VU) Amsterdam en hoofd vertalen en Bijbelwetenschap bij het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap (NBG), vrijdagmiddag in Apeldoorn op het symposium ”Bijbelvertalen in de 21e eeuw – uitdagingen en zegeningen”. De studiedag, met deelnemers uit vele landen, was georganiseerd door Wycliffe Bijbelvertalers, het NBG en de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA).
De Jong betoogde in zijn lezing over het proces van de Bijbel vertalen dat het christendom zich onderscheidt van de islam door het steeds opnieuw vertalen van zijn boek, de Bijbel. Moslims beschouwen de Korantekst als zo heilig dat deze niet vertaald mag worden, omdat in iedere vertaling altijd iets van het oorspronkelijke verloren raakt.

Dat in de christelijke traditie de Bijbel zo vaak en in zo veel talen wordt vertaald, houdt volgens De Jong verband met de leer van de incarnatie: het goddelijke Woord kan mens, vlees, worden en onder de mensen wonen. „Het vertalen van de Bijbel is een ingewikkeld en dynamisch proces, waarbij taalkundige, culturele en theologische factoren meespelen.”
Vertrouwen
Het zogenoemde omzetmodel, het klassieke vertaalmodel waarin vertalen wordt opgevat als het omzetten van een brontekst naar een doeltekst, voldoet volgens de Bijbelwetenschapper niet meer. Hij nam het woord ”pistis” (geloof) als voorbeeld. Hoewel pistis in het Grieks meer de betekenis heeft van ”vertrouwen”, wordt het toch meestal als ”geloof” vertaald. Deze keuze wordt volgens De Jong mede bepaald door de theologische opvattingen van de vertaler over de rechtvaardiging door het geloof.
De Jong pleitte voor het zogenoemde kadermodel, waarin geen sprake is van een een-op-eenvertaling van brontekst naar doeltekst. Er wordt rekening mee gehouden dat woorden door de context meerdere betekenissen kunnen hebben.
De invloed van deze vertaalmethoden is volgens De Jong merkbaar in nieuwere Bijbelvertalingen, zoals in de NBV21, waarin het woord pistis vaker als vertrouwen wordt weergegeven: „Abram vertrouwde op de Heere en Deze rekende hem dit toe als rechtvaardigheid.”
Cultuur
In het vervolg van zijn lezing behandelde de hoogleraar de culturele aspecten van het vertalen van de Bijbel in elke taal. „Een vertaling is veel meer dan een technisch vertaalproces, omdat de ontvangende gemeenschappen daarin een actieve rol spelen. Elke nieuwe Bijbelvertaling is altijd een cultureel getuigenis. Elke vertaling is uniek en kind van haar tijd.”
De Jong ging daarna in op de toepassing van AI in het Bijbelvertaalwerk. „Inzicht in het complexe vertaalproces is essentieel. Voorkom dat AI gaat bepalen wat vertalen is en hoe dat moet worden gedaan. Bijbelvertalers moeten goed getraind worden en organisaties moeten zelf kaders en ethische normen opstellen.”
Eunuch
In enkele workshops werden specifieke onderwerpen rondom het vertalen van de Bijbel besproken. In de workshop ”De rol van culturele context” behandelde prof. dr. Peter-Ben Smit, hoogleraar contextuele Bijbelinterpretatie aan de VU en bekleder van de Dom Hélder Câmaraleerstoel, de „Ethiopische kamerheer” uit het Bijbelboek Handelingen. Welke vertalingen zijn er van ”eunuch”? Smit noemde onder meer ”gecastreerde”, ”ontmande”, ”kamerheer” of –volgens een bepaalde vertaling– ”lady boy”.

Iedere cultuur biedt andere perspectieven, zo wilde Smit aantonen, en hij citeerde daarbij de uitspraak van Bijbelwetenschapper Max Warren: „De hele wereld is nodig om de hele Bijbel te begrijpen.”