Binnenland
Religie mag weer in Den Haag

„Zelf ben ik niet religieus”, geeft een PvdA-kamerlid aan, „maar soms ben ik jaloers op mensen die het wel zijn, en die daardoor vaak meer gericht zijn op anderen.” Het is een van de vele persoonlijke ontboezemingen van Tweede-Kamerleden bij de serie harde cijfers die onderzoek van deze krant naar de relatie tussen politiek en religie oplevert. Zoveel is wel duidelijk: Religie mag weer in Den Haag.

Addy de Jongen Jan van Klinken en Peter van Olst
19 August 2005 12:05Gewijzigd op 14 November 2020 02:52
Onderzoeksresultaten
Onderzoeksresultaten

Nederland is sinds de jaren zestig in rap tempo geseculariseerd. Steeds minder mensen gaan frequent naar de kerk. Tegelijkertijd speelt, met het oprukken van de islam, godsdienst een steeds grotere rol in onze samenleving. In de Tweede Kamer leidde dat het afgelopen jaar tot uitvoerige en soms heftige debatten, zoals over integratie van moslims, smadelijke godslastering en Intelligent Design.

Voor deze krant was die ontwikkeling aanleiding tot een onderzoek onder alle kamerleden. Hoe staan zij eigenlijk tegenover religie? Noemen zij zichzelf godsdienstig? Delen zij de analyse dat de politiek steeds minder om religie heen kan? En is godsdienst vooral een gevaar of juist een zegen voor de mensheid?

Alleen de VVD stelt de onderzoekers enigszins teleur. Slechts 12 van de 27 liberale kamerleden tonen zich bereid de korte vragenlijst te in te vullen. De overigen weigeren nogal eens stellig hun medewerking. „Laat ik ook eens principieel zijn”, zegt er een, „ik doe nooit aan dit soort dingen mee, dus nu ook niet.” Een andere liberaal denkt wel te weten waar de schoen wringt: „Wij zijn erg voor de scheiding van kerk en staat. Vandaar het geringe aantal collega’s dat meewerkt.”

Bij de PvdA staat vooral de bedaagde oude garde op dat standpunt. Jonge sociaal-democraten blijken doorgaans graag bereid te praten over hun religieuze gevoelens - of juist het ontbreken daarvan, zoals 58 procent aangeeft. De PvdA vormt daarmee nog niet de minst religieuze fractie. Die kwalificatie past bij GroenLinks, waar vier van de zes deelnemende kamerleden aangeven niet religieus te zijn. De vijfde noemt zich wel religieus, de zesde zegt „vanouds katholiek, maar niet praktisch religieus” te zijn.

Van de 26 PvdA’ers die de vragen beantwoordden, zeggen er 7 wel religieus te zijn. Dat ook alle CDA-, ChristenUnie- en SGP-kamerleden dat doen, is niet verwonderlijk, wel dat zes van de twaalf VVD’ers (50 procent) het voor hun rekening nemen. Opmerkelijk is vooral de reactie van de kamerleden uit het cluster LPF, Groep Nawijn en Groep Wilders. Vijf van de acht noemen zich religieus, één meldt er „een beetje tussenin” te hangen. Slechts twee noemen zich niet-religieus.

Seksistisch
Slechts 4 procent van alle kamerleden denkt echt negatief over religie. Concreet gaat het in het onderzoek om twee PvdA’ers, die kiezen voor het antwoord dat geloven in het bovennatuurlijke „onzin” is, en een fractiegenoot van hen die aangeeft religies „onderdrukkend” te vinden en bovendien schadelijk voor „de diversiteit en vrijheid van denken van de samenleving.” Verder is een D66-kamerlid van mening dat religie „wordt misbruikt voor seksistische en politieke doeleinden.”

Van alle kamerleden zegt 29 procent „niet positief en niet negatief” tegenover religie te staan. Een meerderheid van 67 procent ziet godsdienst wel als iets positiefs. Op de vraag wat voor hen daarbij het belangrijkste aspect is, kiest 62 procent voor het antwoord dat religie hen inspireert in hun dagelijks bezig zijn. Voor het antwoord dat religie „houvast geeft in het leven” kiest 27 procent. Slechts acht kamerleden (11 procent) geven als belangrijkste overweging het „persoonlijk heil” dat samenhangt met hun religie.

De SGP’ers Van der Vlies en Van der Staaij kiezen beiden voor het laatste, de ChristenUnie-kamerleden trekken daarentegen gescheiden op: één kiest de inspiratie, één het houvast en de derde het persoonlijk heil. Ook het enige GroenLinks-kamerlid dat zich religieus noemt en twee VVD’ers geven aan dat ze religie in de eerste plaats van belang vinden voor hun persoonlijk heil. Dat geldt ook voor één CDA’er, wat overigens opvallend weinig kan worden genoemd. De meeste CDA’ers (68 procent) kiezen voor het antwoord dat religie hen inspireert in hun dagelijks bezig zijn.

Van de respondenten geven in totaal 62 kamerleden aan lid te zijn van een christelijk kerkgenootschap, één van een hindoeïstische gemeenschap (moslims kennen geen lidmaatschappen). Het gaat om 38 CDA’ers, zes PvdA’ers, zes VVD’ers, drie LPF’ers, drie D66’ers, een GroenLinkser, een SP’er en alle vijf de kamerleden van CU en SGP. Van hen zijn er 34 protestant en 28 rooms-katholiek.

Voor enige hilariteit zorgen de kamerleden die kerkelijk behoren tot de PKN en die telefonisch hun antwoorden doorgeven. De nieuwe kerknaam blijkt onder hen nog niet helemaal ingeburgerd. „Ik ben hervormd, hoe heet dat tegenwoordig ook alweer?” vraagt een CDA’er zich af. Een LPF’er heeft het standaard over „de KPN” als hij zijn kerkverband bedoelt.

Kerkmijders
Daadwerkelijk in de kerk komen, doen kamerleden van de seculiere partijen hoogstens enkele keren per jaar. „Ja, bij bruiloften en begrafenissen”, reageert een niet-religieuze D66’er laconiek. Vierendertig procent van de CDA’ers gaat „eens of vaker per week”, wat ook geldt voor alle vijf kamerleden van ChristenUnie en SGP. De overige 66 procent van het CDA gaat diverse keren per jaar. PvdA’ers zijn de grootste kerkmijders: 73 procent bezoekt „nooit of vrijwel nooit” een dienst. De andere linkse partijen volgen met 67 procent op de voet.

Gevraagd naar de maatschappelijke betekenis van religie, geeft 28 procent van de Kamer aan religie noodzakelijk te achten voor de sociale cohesie (samenhang) in de samenleving. De twee SGP’ers en twee van de drie CU’ers kiezen voor deze antwoordmogelijkheid. Ook 59 procent van de CDA’ers zien religie als iets noodzakelijks. Eén CDA’er zit in het kamp van de tegenovergestelde antwoordmogelijkheid: „aan religie dient geen politieke of maatschappelijke betekenis te worden toegekend.”

Een meerderheid van de kamerleden (54 procent) herkent zich onvoldoende in beide mogelijkheden en kiest ervoor zelf een antwoord te formuleren. De open antwoorden bevatten meestal een positieve waardering van de maatschappelijke rol van religie. „Religie is van wezenlijke betekenis om gemeenschap te kunnen vinden”, zegt een CDA’er. „Het is goed voor de maatschappelijke integratie en bovendien een geestelijke stimulans om om te zien naar de naaste in onze verzakelijkte samenleving.”

„Het christelijke geloof ligt aan de basis van onze samenleving”, aldus een VVD’er, „en is daarom waardevol.” Een PvdA’er: „Religie bindt, geeft houvast en biedt een waardepatroon.” Een LPF’er: „Religie kan leiden tot beter burgerschap.”

Een wat sceptischer reactie luidt: „Religie kan sociale cohesie bevorderen, maar ook mensen op irrationele gronden uit elkaar drijven.” Ook anderen denken er zo over. „Het kan positief zijn, qua sociale cohesie en qua normen, maar het kan ook negatief zijn, denk aan al die oorlogen”, aldus een kamerlid van de PvdA. Een LPF’er zegt er neutraal tegenover te staan. „Religieuze twisten kunnen verschrikkelijke gevolgen hebben, maar religie kan mensen ook veel schenken en inderdaad een bindende werking hebben.”

Een paar kamerleden met op zichzelf een positieve waardering van religie benadrukken dat politiek en religie echter gescheiden moeten blijven. „Anders devalueert de religie”, vindt een GroenLinkser. „Politici mogen gerust hun geloof belijden, ook in de Kamer”, zegt een LPF’er, „maar de overheid moet wel te allen tijde neutraal blijven.” Volgens een SP’er heeft religie zonder meer maatschappelijke betekenis, „maar we moeten er geen politieke betekenis aan gaan toekennen.”

Vergelijken
„Heel opmerkelijk”, zo reageert de politicoloog Joop van Holsteyn, sinds juni hoogleraar kiezersonderzoek aan de Universiteit Leiden, op de hoofdconclusie uit het onderzoek. „Ik zou hebben verwacht dat een lager percentage van de kamerleden zich religieus noemt. Uit het Nationaal Kiezersonderzoek van 2002 bleek dat 52 procent van de bevolking religieus is. Bij de volksvertegenwoordiging blijkt dit dus meer te zijn, in plaats van minder.”

Ook opmerkelijk vindt Van Holsteyn dat twee op de drie kamerleden aangeven dat religie de laatste jaren aan betekenis heeft gewonnen. „Het is jammer dat de antwoorden niet helemaal helder maken hoe positief of negatief ze dat duiden. Maar als je ziet dat 67 procent positief tegen religie aankijkt, kun je in elk geval vaststellen dat alle debatten over de islam er niet toe hebben geleid dat de Kamer zich massaal tegen de religie keert. Als je soms opmerkingen van kamerleden leest, zou je daar wel bang voor zijn.”

Of het onderzoek duidelijk maakt dat religie op het Binnenhof weer meer in beeld is dan vroeger, durft Van Holsteyn niet te zeggen. „Mijn intuïtie zegt van wel, maar als wetenschapper kan ik het niet voor m’n rekening nemen, omdat we er geen gegevens over hebben. Het zou goed zijn dit onderzoek over tien jaar nog eens te herhalen, zodat je kunt vergelijken.”

Volgende week de visie van een zestal kamerleden op de verhouding tussen geloof en politiek. Maandag als eerste Boris van der Ham (D66).

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer