ID is geen bruikbaar idee
Intelligent Design is het ’nieuwe’ antwoord op de evolutietheorie, zo lijkt het. Echter, wie ID omhelst, komt met de wezenlijke vragen over leven en schepping in de knel. Christenen moeten dan ook voorzichtig zijn, stelt ir. A. van Maldegem.
Van alle atheïstische ideeën is het evolutionisme wel het diepst conflicterend met de orthodox-christelijke levensbeschouwing. Dat is echter geen reden om als christen deel te nemen aan elke aanval op de evolutietheorie. Zeker niet wanneer het een zwakke en onsamenhangende poging betreft, zoals die zich nu manifesteert onder de noemer Intelligent Design (ID). Noch wetenschappelijk noch levensbeschouwelijk blijkt ID een goed idee.
Belangrijk in het ID-denken is het begrip ”onherleidbaar complex”. Zo worden levende wezens of onderdelen ervan bestempeld die niet door vereenvoudiging tot primitievere levensvormen herleid zouden kunnen worden vanwege het direct dodelijk zijn van elke systeemversimpeling. Dergelijke complexe levensvormen kunnen dan niet tijdens een langdurig proces van genetische mutaties in combinatie met natuurlijke selectie ontstaan. Dat zou bewijzen dat de evolutietheorie niet juist is.
Op zich een interessante aanpak. Om wetenschappelijk overtuigend te zijn moet dan wel controleerbaar worden aangetoond dat er echt sprake is van onherleidbare complexiteit. Zo mogelijk dient een alternatieve hypothese te worden verstrekt die het ontstaan van die leefvormen beter verklaart, liefst met experimentele toetsing. Helaas ontbreekt het bij ID aan die verifieerbare feiten.
Apen
De onherleidbare complexiteit blijkt afgeleid te worden via wiskundige waarschijnlijkheidsberekening waarbij de kansinschatting cruciaal is. In complexe systemen is het toekennen van kansen aan gebeurtenissen alleen betrouwbaar mogelijk na het verzamelen van zeer grote hoeveelheden statistische gegevens, of als reactiemechanismen bekend zijn. Die informatie ontbreekt echter bij de biologische voorbeelden. Bovendien worden levende wezens intensief beïnvloed door hun leefmilieu, en omgekeerd veranderen ze ook hun omgeving. Die continu wijzigende informatiestroom maakt de kansberekening niet statisch maar dynamisch. Hiermee wordt ”onherleidbare complexiteit” wetenschappelijk onbewijsbaar. Verwijzen naar andere onwaarschijnlijkheden overtuigt evenmin. Wie stelt dat statistisch gezien apen nooit een encyclopedie kunnen schrijven kan van evolutionistische zijde horen dat dit inmiddels toch is gebeurd, zij het dat dit proces de desbetreffende apen niet onveranderd gelaten heeft.
Het ID-kernbegrip ”intelligent ontwerp” biedt evenmin wetenschappelijk houvast. Een perfect op temperatuur gehouden termietenheuvel lijkt een intelligent ontwerp, maar de bouwende mieren zelf kunnen dat op zich ook zijn. Ingewikkelde dingen ontstaan niet noodzakelijkerwijs via doordacht handelen naar een vooropgezet plan. Menige innovatie is te danken aan een samenloop van omstandigheden.
Zelfs als er wel planmatig ontworpen wordt, kan er sprake zijn van een variëteit aan intelligenties. Een Airbus A380, een superieur intelligent ontwerp, is ontworpen en gebouwd door tijdelijke interactie van vele afzonderlijk niet superieur intelligente mensen. Zo veronderstelt een complexe natuur niet logischerwijs één continu aanwezige superieure intelligente persoonlijkheid, ook al is dat wel een elegante optie. De ID-bewering dat een ”onbekend intelligent iets” het leven ontworpen heeft maskeert slechts menselijke onwetendheid. Om werkelijk een nieuwe wetenschappelijke visie te bewerkstelligen zou ID concrete ontwerppatronen, ontwerpregels en ontwerpdoelen moeten aanleveren waarmee biologen levensprocessen beter zouden kunnen doorzien dan nu met de evolutieleer het geval is. Het poneren van doelstellingen voor het leven -wat met een ontwerphypothese onontkoombaar is- botst echter structureel met wetenschapsbeoefening en is ook vanuit christelijk oogpunt principieel onwenselijk.
Gereedschapskist
Wetenschappelijke kennis richt zich op de objectieve ervaring, die ongeacht persoon en plaats herhaalbaar en verifieerbaar is. Overstijgende zinvragen of subjectieve inzichten behoren tot het levensbeschouwelijke domein. Dat onderscheid is essentieel voor een heldere discussie en beschermt zowel wetenschap als geloof tegen oneigenlijke redeneringen. Het past ook bij een bijbelse visie op de werkelijkheid. Stof zijn we en tot stof keren we weer. Het onstoffelijke gaat ons begrip te boven. In dat opzicht is het wijs van de wetenschap om zich tot het materiële te beperken. Het is echter onwetenschappelijk dwaas om dat wat daar onbegrepen buiten valt te ontkennen. Wie stelt God niet nodig te hebben in de wetenschap is arrogant, maar wie denkt God in de eigen theorieën te kunnen opnemen is nog verregaand arroganter. God past niet in onze wetenschappelijke gereedschapskist. Het is geen blijk van atheïstische gezindheid dat God niet in formules voorkomt maar een theologische vanzelfsprekendheid.
Het onwetenschappelijke idee om een universele Ontwerper in een werkbaar model onder te brengen leidt tot een niet-christelijk magisch-heidens wereldbeeld. Het is van vergelijkbare orde als het met experimenten willen bepalen van de effectiviteit van bidden. God is niet tot manipuleerbare proporties te reduceren, en evenmin is Zijn handelen voor ons als mens doorzienbaar.
Dat noopt tot voorzichtigheid bij het geven van een oordeel over ontstaanstheorieën. Zo is het te simpel om bij het deïsme (een pre-ID-isme) en soortgelijke visies waarin verondersteld wordt dat direct bij de Schepping alle verdere gebeurtenissen door middel van natuurwetten vastgelegd zijn, van godverlatenheid te spreken. De instandhouding van de Schepping en het daarin geldend houden van wetmatigheden duiden bepaald niet op het ontbreken van continue betrokkenheid van God. Ook moet men beknopte bijbelse gegevens niet vertroebelen met al dan niet gedateerde aanvullingen. Honderd jaar geleden is de relatieve tijd ontdekt, maar nog altijd lijkt niet iedereen te beseffen dat tijd niet universeel absoluut is. Wie scheppingsdagen van 24 uur proclameert is even pedant als iemand die de natuur 13 miljard jaar toekent. In beide gevallen wordt een eigen beperkt tijdsbesef tot norm gezet.
Door denkbeelden en feiten kritisch te analyseren wordt duidelijk dat er sprake is van veel speculatieve theorievorming, speciaal ook rond evolutieleer en creationisme. Eigenlijk zijn er maar twee werkzame basisideeën te vinden: Interactive Development (levende wezens en hun leefomgeving ontwikkelen zich in onderlinge wisselwerking) en Intrinsic Degeneration (ingenestelde verslechtering: levensprocessen verliezen ordening). Deze paradoxale mechanismen zijn op zich niet conflicterend met de christelijke opvattingen over een door de zonde aangetaste wereld. Wie ze echter relateert aan Intelligent Design lokt het toewijzen van ontwerpfouten aan de Schepper uit.
Ook de wetenschappelijke bevindingen omtrent de dode materie passen bij een bijbelse visie, al geldt dat niet voor alle bedachte theoretische interpretaties. Er blijkt uit dat ook wetenschap, net als geloof, niet altijd tot begrijpelijke zaken leidt. Een big bang is even onvoorstelbaar als in een punt des tijds uit niets geschapen zijn. De opbouw van de materie blijkt een onherleidbaar systeem. Het niet aanwezig zijn van bijvoorbeeld het foton als elementair deeltje maakt onze wereld onbestaanbaar. Het is een lichtend voorbeeld van een onderdeel van de natuur waarvan ook evolutionisten zonder kansberekening erkennen dat het een niet-herleidbare oorsprong heeft.
De werkelijkheid is te complex om met een enkel idee te verklaren. In bescheidenheid en verwondering kunnen we onze kennisgrenzen verleggen, maar om verder te zien dan ons materiële leefmilieu behoeven we het gelukkig niet te verwachten van ons naspeuren van een intelligente Ontwerper. We hebben een geopenbaarde God.
De auteur is adviserend ingenieur.