Taalwetenschapper Buurke: Friezen zijn gewoon trots op hun taal
Het Fries blijft als moedertaal beter overeind dan het Nedersaksisch. Friezen gebruiken de eigen taal vaker thuis en geven hem beter door dan bewoners van het Nedersaksische taalgebied doen met hun taal.

Het viel taalwetenschapper en data-analist Raoul Buurke in Friesland op. „In winkels is het daar vrij normaal dat je onbekenden in het Fries aanspreekt. Blijkt de ander die taal niet machtig te zijn, dan stap je alsnog op het Nederlands over. In Groningen of Drenthe gebeurt het veel minder dat mensen in een winkel of ergens anders een gesprek in hun regionale taal beginnen. Ze spreken vrijwel altijd meteen Nederlands.”
Het Fries heeft als taal een betere positie dan het Nedersaksisch en ook de toekomst lijkt voor Fries positiever, concludeert Buurke. Hij promoveerde in februari aan de Rijksuniversiteit Groningen op een onderzoek naar de staat van beide talen. Voor zijn promotieproject, in samenwerking met het Centrum Groninger Taal en Cultuur, gebruikte hij onder meer een vragenlijst waarop 38.500 personen reageerden.
Handvest
Alleen al in de beleving van de meeste Nederlanders staat het Nedersaksisch flink op achterstand. „Algemeen wordt gedacht dat het Fries een taal is en het Nedersaksisch niet. Zelfs sprekers van het Gronings, het Drents of het Twents zien hun taal meer als een dialect of een variatie op het Nederlands dan als een eigen taal.” Ten onrechte, vindt Buurke. „Het Gronings, het Drents en het Twents behoren tot een taal die tot ver in Duitsland reikt. Een taal met een rijke geschiedenis. De taal van de Hanze, het samenwerkingsverband van handelaren en steden tijdens de middeleeuwen.”

Het Nedersaksisch en het Fries worden, in al hun schakeringen, al eeuwenlang gesproken in wat nu Noord- en Oost-Nederland is. Sinds de stichting van het Koninkrijk der Nederlanden in de vroege negentiende eeuw zijn de twee talen wel ondergeschikt gemaakt aan het Nederlands. Het Standaardnederlands is de voertaal in het onderwijs, de taal van de overheid en van de media.
De overheid heeft beide talen wel erkend met het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. „Het Fries is echter uitgebreider beschermd dan het Nedersaksisch of het Limburgs”, zegt Buurke. „Dat staat in het handvest in rangorde net een treetje hoger. Mede doordat daar vanuit Friesland sterker op is aangedrongen, is er ook meer financiële ondersteuning vanuit de overheid voor het Fries dan voor het Nedersaksisch. Zo zijn basisscholen in Friesland verplicht aandacht aan het Fries te besteden. En de dorpen en steden hebben hun eigen Friese naam.”
Trots
De Friestalige bevolking lijkt ook meer beschermingsgezind ten opzichte van haar taal. Buurkes onderzoek bevestigt dat. „Dit heeft mede te maken met een van oudsher sterke, gedeelde identiteit. Die ontbreekt ogenschijnlijk bij de Nedersaksische bevolking, mogelijk mede als gevolg van haar verspreiding over een groter geografisch gebied. Het Nedersaksisch wordt er wel als onderdeel van de identiteit gezien, maar de Friezen zijn veel meer voor hun eigen taal gaan staan, historisch gezien. Ze zijn gewoon trots op hun taal.”

Ongeveer 41 procent van de bevolking in Groningen en Drenthe kan Nedersaksisch spreken, ongeveer 17 procent gebruikt de streektaal ook thuis, heeft Buurke berekend. In Friesland spreekt rond de 62 procent van de inwoners de eigen taal, ongeveer 48 procent van de bevolking gebruikt thuis het Fries. „Dat laatste percentage is de afgelopen jaren zelfs weer een beetje omhooggegaan, wat zeldzaam is voor een Europese minderheidstaal.”
Ook wordt het Fries volgens Buurkes bevindingen beter doorgegeven aan toekomstige generaties: „Van Friessprekende ouders draagt rond de 70 procent de eigen taal over aan hun kinderen. Het doorgeefpercentage van Nedersaksisch sprekende ouders is in de afgelopen decennia daarentegen sterk gedaald: van ongeveer 50 voor kinderen geboren rond 1960 naar 30 voor kinderen geboren aan het begin van de 21e eeuw. In dit verband stuitte ik op een opvallend verschil tussen het Fries en het Nedersaksisch. Als maar een van de twee ouders Fries is, wordt die taal nog steeds vaak aan de kinderen doorgegeven, terwijl het Nedersaksisch, zelfs wanneer beide ouders een Nedersaksische variant spreken, niet altijd wordt overgedragen.”
Buurke vond meer opmerkelijke zaken. Voor het Nedersaksisch is de mate van taaloverdracht lager onder ouders met een hoger opleidingsniveau. „Dat zie je bij meer regionale talen. Het is te verklaren. Mensen met een lager opleidingsniveau zijn vaak sterker ondergedompeld in een sociale omgeving waarin een streektaal wordt gesproken. Interessant is dat dat verschil niet opging voor het Fries. Ook hogeropgeleide Friezen geven het Fries aan hun kinderen door.”
Vernederlandsing
Verder heeft Buurke kunnen vaststellen dat Nedersaksische streektalen steeds meer kenmerken van het Nederlands beginnen over te nemen. „Dat versterkt dat sprekers hun taal als een variant van de nationale taal gaan zien. Een bekend voorbeeld van vernederlandsing in het Gronings is het gebruik van het woord ”schoatsen”, dat veel meer op ”schaatsen” lijkt dan het vroegere ”scheuveln”. Tegelijkertijd zijn er ook veranderingen die de taal juist minder op het Nederlands laten lijken. Zo lijkt de vertaling van het Nederlandse woord ”trein” tegenwoordig vaker op iets als ”troin” in plaats van het vroegere ”train”.”
Friese taalvarianten zijn in de loop van de tijd meer op elkaar gaan lijken, maar opmerkelijk genoeg niet op het Nederlands. „Dat zegt iets over de sterke positie van het Fries. Een vergelijkbaar patroon werd gevonden voor Groningse varianten, al zijn die varianten juist wél meer op het Nederlands gaan lijken. Het Standaardnederlands is in Groningen meer doorgedrongen in het dagelijks leven.”
Voor de andere Nedersaksische varianten geldt dat de lokale verschillen juist groter zijn geworden. „Vermoedelijk komt dat doordat de streektaal steeds minder via de ouders wordt doorgegeven, maar vaker van mensen in de omgeving wordt geleerd. Hierdoor zijn uitspraakpatronen waarschijnlijk ook minder consistent. Ook onder Brabantse streektaalsprekers komt dat voor.”
Nut
In totaal zijn er altijd nog meer mensen die Nedersaksisch spreken dan Friestaligen, zegt Buurke, maar het terreinverlies van het Nedersaksisch laat wel zien dat relatief grote talen snel in een precaire situatie kunnen terechtkomen. „Slechts enkele generaties geleden hadden de meeste inwoners van Groningen en Drenthe nog een relatief goede beheersing van de regionale Nedersaksische variëteit. Tegenwoordig zijn de sprekers van het Nedersaksisch in deze twee provincies een kleine minderheid.”
De Groningse taalwetenschapper kan niet precies aangeven welke factoren het sterkst aan die afname hebben bijgedragen. „Maar voor het taalbehoud helpt het zeker niet als jongeren wordt voorgehouden dat het leren van de eigen taal weinig nut heeft omdat je er in beroepen toch weinig mee kunt. In Friesland wordt dat anders ervaren. Daar leeft wel degelijk het besef dat het heel goed in het arbeidsproces van pas kan komen als je Fries kunt spreken. Met collega’s, of met klanten die het liefst hun moedertaal gebruiken.”
Het Nedersaksisch is nog niet verloren. „Taalvariatie wordt een vast onderdeel van het curriculum van het schoolvak Nederlands”, zegt Buurke. Hij pleit ervoor dat de overheid streektalen actief ondersteunt en negatieve vooroordelen wegneemt. „Daarnaast moeten streektaalsprekers zelf ook opkomen voor hun taal en durven erkennen dat de taal een waardevol onderdeel is van hun identiteit en van het culturele erfgoed. Een taal is meestal niet meer terug te krijgen als hij eenmaal verloren is.”
De Boekenweek, die tot 23 maart loopt, heeft ”Je moerstaal” als thema.