Kerk & religieOudejaarsdag 2024

Eindejaarsoverdenking: De mens is maar tijdelijk, God is eeuwig

Het jaar is voorbij. De agenda 2024 kan de kliko in. Alles is voor de tijd, is maar tijdelijk, want de mens gaat voorbij, als een voorbijganger. „Maar het Woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid.”

Jan van 't Hul
31 December 2024 19:01Gewijzigd op 31 December 2024 19:07
beeld Getty Images
beeld Getty Images

Er zijn dit jaar vele graven gedolven en weer gedicht. Het ene geslacht gaat en het andere komt. Het leven in deze bouwvallige wereld is maar kort. Hoe gering is alles van beneden. Iemand heeft eens gezegd: „Het leven van de mens is maar een stip die getekend is op de onmetelijk lange lijn van de eeuwigheid.” Wat is dus een mens! We weten niet eens, zegt Jakobus, wat er morgen gebeuren zal, laat staan overmorgen of in het nieuwe jaar. Hoedanig is ons leven? „Want het is een damp, die voor een weinig tijds gezien wordt en daarna verdwijnt” (Jakobus 4:14). Of, zoals in de Grote Kerk te Dordrecht te lezen is uit de profetie van Jesaja: „Alles vlees is hoy, ende alle zyn cieraet is als een bloeme op den velde.”

Straks gaan ook voor ons de rouwklagers door de straten

Bloeien en verwelken

Jesaja moet die boodschap roepen, ómroepen als een heraut. Wat moet hij omroepen? Hij verheft zijn stem en roept boven alle gerumoer van deze wereld uit: „Alle vlees is gras en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af, als de Geest des HEEREN daarin blaast; voorwaar, het volk is gras” (Jesaja 40:6, 7).

Zo is dus „alle vlees”. Zo is de mens, als gewoon gras dat even groeit, maar weer verdort, als een bloem die een ogenblik bloeit, maar weer verwelkt. Dan knakt haar steel en gaat haar schoonheid alweer verloren. Als de wind erover gegaan is, als de adem des Heeren erover blaast, zo is zij niet meer. De mens is een sterveling en is krachteloos en teer, breekbaar en broos, onderhevig aan bederf. Wij zijn nu nog in het heden der genade, maar morgen misschien niet meer. We zijn vergankelijk en vallen af als een geel wordend blad. Sinds Genesis 3 zit dat in onze genen. De mens is gevallen en is sterfelijk geworden. De wereld trouwens ook. Want de wereld gaat voorbij en haar begeerlijkheid, schrijft Johannes (1 Johannes 2:17). Straks gaan ook voor ons de rouwklagers door de straten. Dan begint ieders laatste reis. Dan is het beslist voor de eeuwigheid.

Ach! Misschien brachten al die slagen van Zijn strenge geselroede wel diepe zieleschatten aan

Daarom zegt de wereld: „Laten we eten en drinken, want morgen moeten we sterven.” Maar zij die door genade weten dat ze een onsterfelijke geest hebben en die hoop hebben op het eeuwige leven, zeggen iets anders: „En het einde aller dingen is nabij; zijt dan nuchter, en waakt in de gebeden” (1 Petrus 4:7).

Druk en kruis

We zijn maar „niet en ijdelheid”. Meer niet. De tijd vliegt, en nog wel met een zeer vlugge vleugel, en ook wij vliegen daarheen. Sommigen ontvingen voorspoed en een verbeurde zegen in het achterliggende jaar. Bij hen was er bijna geen nevel aan de lucht en geen wolkje aan de hemel. Anderen, en dat zijn de meesten, ondergingen leed, soms heel veel leed, het grootst denkbare leed wellicht. Hun pad was bezaaid met doornen, distels en harde keien. Wat zijn er veel doodsklokken geluid. Hoeveel graven zijn niet gedolven, van allerlei maat, soms zelfs heel klein. Ach! Misschien brachten al die slagen van Zijn strenge geselroede wel diepe zieleschatten aan. „In druk en kruis moet ik naar huis.”

Maar hoe dat alles ook zij: in de troosteloze misère van deze wereld is er niets dat blijft. Alles vergaat. De mens is vanaf zijn kindse jaren reeds aan het verdwijnen. Alles neemt een end. Zelfs de sterkste mens en de grootste bruut zijn enkel ijdelheid. We zijn als een ademtocht op een ruit. We zijn maar stof en as en zullen tot het stof wederkeren, vroeg of laat. Onze dagen vergaan als rook, die zijn als een voorbijgaande schaduw, zegt Psalm 102. Onze dagen gaan dus in rook op, ze gaan heen door Gods verbolgenheid. Als een kleed zal alles verouderen, niets kan hier zijn stand behouden. „Wat uit stof is, neemt een end, door de tijd, die alles schendt.” Wat is een mens! David had de les geleerd: „Gij doet de mens wederkeren tot verbrijzeling” (Psalm 90:3).

Wij vergaan, maar het Woord zal nooit ledig wederkeren, dat blijft, eeuwiglijk en altoos

Geen blijvende stad

De mens gaat voorbij. Hij kwam en ging, als een vliegtuig dat strepen achterlaat in de lucht, als een schip in de nacht. Een mens is als hooi, zegt Jesaja (Jesaja 51:12). We zijn voorbijgangers en hebben hier geen blijvende stad. We weten ’t, allemaal. De tijd is voorts kort. De Romeinse schrijver Seneca zei: „Wij hebben geen kort leven gekregen, maar wij hebben het kort gemaakt, en wij hebben geen gebrek aan levenstijd, maar wij verkwisten die.”

De mens van een vrouw geboren is kort van dagen en zat van onrust, zegt Job. „Hij komt voort als een bloem en wordt afgesneden; ook vlucht hij als een schaduw en bestaat niet” (Job 14:2). Allemaal weten we dat onze dagen op de aarde weinige zijn. Een handbreed is ons leven en straks kunnen we niets meenemen. Andrew Gray schrijft in een preek over de kortheid van het leven, over Psalm 39:6: „We weten dit allemaal. Toch zeg ik: als de gedachten daaraan diep in ons hart gekerfd waren, als met een ijzeren pen of met de punt van een diamant, zodat we ermee opstonden en ermee naar bed gingen, zou dat een spoorslag in onze zijde zijn; het zou ons aansporen tot het werk dat van eeuwig zielsbelang is.”

Het veel overdenken van de kortheid van het leven zou een christen moeten opwekken tot hemelsgezindheid en tot het bedenken van de dingen die boven zijn, schrijft Gray. Het bepeinzen van de tijdelijkheid van alles kan ons brengen tot soberheid en matigheid in het najagen van aardse genoegens. Het zou kunnen aansporen om waakzaam te zijn, om ons te verwonderen over de neerbuigende liefde van Jezus Christus, Die gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. Want de mens is maar tijdelijk, God is eeuwig. „Ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God.”

Eeuwige erfenis

„Het gras verdort, de bloem valt af.” Nog steeds gaan er bloemen dood. Nog steeds is er gras dat verdort en vergaat. De schemer valt, reeds neigt de avond. De tijd is een voorstad van de eeuwigheid, en straks zal er niet eens een tijd meer zijn. Maar, is dat nu álles wat de profeet Jesaja moet roepen, moet ómroepen met luider stem? Nee, want hij zegt nog meer: „Maar het Woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid.” De mens is een sterveling, gaat sterven en gaat voorbij. Wij vergaan, maar het Woord zal nooit ledig wederkeren, dat blijft, eeuwiglijk en altoos. Dat verdort niet, want is een onvergankelijke erfenis. Die erfenis blijft van kracht en gaat nooit roemloos onder.

„Maar de goedertierenheid des HEEREN is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over degenen die Hem vrezen” (Psalm 103:17a). Dat is het wat ook de apostel Petrus bedoelt: „Maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. En dit is het Woord dat onder u verkondigd is” (1 Petrus 1:25).

Maar Gij hebt, o Opperwezen, 
nooit verandering te vrezen!
Gij Die d’eeuwen acht als uren,  
zult all’ eeuwigheid verduren.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer