Het gebladerte van de lindebomen langs de gracht filtert de septemberzon. Zachte lichtbanen dansen als vlekken op de grijze keien. Mirna’s ogen nemen het waar, maar ze is niet in staat de vredigheid van het beeld te ervaren.
Stil staat ze aan de waterkant. Haar ene hand leunt op een houten bankje, de andere rust op haar onderbuik. Ze realiseert zich dat het tijdstip nadert en ze voelt haar benen trillen van angst. Behoedzaam laat ze zich zakken op de bank. Ze buigt zich voorover en slaat haar handen voor de ogen. De zonnestralen ziet ze niet meer, het licht spat uiteen op haar gebogen rug.
Binnen in Mirna reageert ongezien en ongemerkt een klein wezentje. Het draait het ongevormde lijfje richting de hand boven zich. Het voelt de warmte in stralen op zich vallen. Een trilling van genoegen gaat door het hoopje mens. Plotsklaps verdwijnt echter de geborgenheid. Een klein armpje reikt nog uit, een gezichtje voelt zoekend rond, maar het ontmoet de kille tentakels van de angst.
Mirna hoort het gelijkmatige tempo van zijn tred naast zich halt houden. Ze ziet vanuit haar gebogen houding zijn bruinleren schoenen. In de schoenen ontwaart ze de vrolijke sokken die ze hem onlangs gaf. Langzaam komt ze omhoog en recht haar rug. Voor haar staat de man van wie ze houdt. Goedhartig vraagt hij: „Zal ik even bij je komen zitten?” Het diepe donkere timbre van zijn stem weerkaatst over de stille gracht. Ze kijkt naar hem op, neemt zijn hand en trekt hem naar zich toe. Een beetje stuntelig ploft hij neer. Hij slaat zijn arm om haar heen. Zwijgend leunen ze tegen elkaar en kijken uit over de kade. De huizen aan de overkant weerspiegelen in het water. Een duif vertrekt koerend uit de boom boven hen.
Het kleine wezentje vangt de diepe donkere tonen van de stem op. Het resoneert in het snel kloppende hartje. De angst verdwijnt voor een moment. Een ervaring van verbondenheid opent de kleine handjes en laat de beentjes trappelen van verlangen naar nabijheid.
„Weet je het al?” vraagt hij.
„Ja”, zegt Mirna zacht.
„Ja”, herhaalt ze, steviger nu. „Ik heb mijn besluit genomen. De afspraak is bevestigd, over een halfuur kan ik terecht.” - Mirna, hoofdpersonage
„Ja”, herhaalt ze, steviger nu. „Ik heb mijn besluit genomen. De afspraak is bevestigd, over een halfuur kan ik terecht.”
Mirna voelt zijn arm over haar rug verstijven. „Ach nee toch, lieverd, dat hoeft toch niet.” De angst voor het onomkeerbare klinkt door in zijn uitroep. „Je weet toch dat ik voor je zorgen wil en ook voor ons kindje straks. Het komt wel goed meid, echt! Kom, dan praten we erover met mijn moeder of met je zus, als je dat liever hebt. Ze willen ons helpen, dat weet ik zeker!”
Mirna ziet de pijn in zijn ogen, maar schudt gedecideerd haar hoofd. „Nee, ik wil anderen niet belasten en ik wil jouw leven niet ontwrichten. Ik weet wat ik te doen heb, ik moet verstandig zijn.” Traag staat ze op, haar hand rust even op zijn knie, haar gezicht staat strak van spanning. Dan draait ze zich om en stevent doelgericht de straat uit.
De man blijft alleen achter. Zijn binnenste verkrampt van hartzeer en hij balt zijn grote handen samen. Een stille traan loopt over zijn wang. Het zachte licht laat de druppel glanzen.
Schrille klanken laten het kleine lijfje ineenkrimpen van pijn. De verbinding verbreekt. Eenzaam en ontredderd drijft het rond, zonder grond onder het bestaan.
Mirna voelt opluchting, omdat de knoop nu eindelijk is doorgehakt. Het is fijn om te kunnen handelen, na maanden van onzekerheid. Zo is het goed! Ze nadert de kliniek. Naast zich ziet ze een bloembak met herfstasters. In de warme zon staan hun kopjes fier overeind.
Vlak bij de ingang spreekt een oudere dame haar aan. Een paar folders in haar hand tonen het beeld van een zwangere vrouw. „Bent u zeker van uw beslissing, mevrouw? Wilt u soms hulp of misschien nog wat extra informatie?”
„Ja, ik weet het echt zeker”, knikt Mirna. Ze is blij dat ze het nogmaals hardop kan uitspreken. Het komen tot dit besluit heeft ze ervaren als een eenzame weg. In de stem van de ander hoort ze gelukkig geen veroordeling. Zou de vrouw begrijpen hoe moeilijk het is om verantwoordelijkheid te nemen voor haar eigen leven? Zou ze weten hoe onbekwaam en onzeker ze zich voelt? Doorziet ze haar ongeschiktheid voor het moederschap? „Heel veel sterkte hoor”, hoort ze naast zich. „Ik bid voor je!”
„Dat is fijn”, antwoordt Mirna vriendelijk en welgemeend. Ze kan wel wat ondersteuning van boven gebruiken.
Het wezentje voelt zich verloren en alleen gelaten, maar onverwachts is daar een kracht die de tere ruggengraat zacht beroert. Het kleintje ontvangt een vrede die alles te boven gaat. Een ogenblik van genadige blijdschap, die het laat opspringen in de buik van de moeder.
„Als alles goed verloopt, kun je aan het einde van de dag je leven weer voortzetten zoals je van plan was” - Arts, personage
Binnen in de kliniek mag Mirna plaatsnemen op de behandeltafel. De uitleg die ze krijgt is kort en doelgericht. „Van de behandeling zul je niets merken”, benadrukt de arts. „Als alles goed verloopt, kun je aan het einde van de dag je leven weer voortzetten zoals je van plan was.”
Mirna knikt, dit is wat ze wil. Het is nu moeilijk, maar het is voor ieders bestwil. Heel even nog laat ze haar hand rusten op haar buik. De verlammende paniek is weg. In plaats daarvan voelt ze een felle steek van schuld. Naar het beginnende leventje in haar, naar de vader van dit kleintje. Dan doet de narcose zijn werk. Mirna zakt weg in onwetendheid.
Het kleintje koestert de warmte van de hand boven zich in een kort moment van erkenning. Dan nadert de klem die het leven lostrekt. Het hele wezen schreeuwt het uit. Het hartje klopt nog even fel, maar wordt vervolgens overstemd door een ander geluid. Dieper, sterker en warmer. Het kind herkent de stem van het hart en losgelaten valt het in de hand van de Vader. Veilig en geborgen in een stralend licht.
Duizelig en knipperend tegen het licht van de laagstaande zon staat Mirna bij de uitgang van de kliniek. Ze kijkt zoekend de straat uit. Dan ziet ze hem staan. Met voorzichtige stappen loopt ze in zijn richting. Bij de bak met asters wacht hij haar op. Hij neemt haar in zijn armen en trekt haar dicht tegen zijn potige lijf. Er zijn geen woorden voor het rauwe verdriet in hun hart. „Ik houd je even vast”, fluistert zijn donkere stem bij haar oor. Nu pas kan Mirna de diepte van zijn liefde aanvaarden en eindelijk komen daar haar tranen.