Meneer Van Dam is een van de ruim 2500 honderdjarigen in Nederland. Hij woont nog in zijn eigen huis. Zonder thuiszorg, familie en buren zou dat niet mogelijk zijn.
Behoorlijk doof is hij, en niet meer zo mobiel. Maar verder mag hij niet klagen. Een efficiënte denker is hij, die per scootmobiel nog zelf naar de supermarkt gaat, daar in één moeite door een sociaal praatje maakt om dan precies tot aan de achterdeur te rijden, waar Annie, zijn hulp, klaarstaat om de boel uit te laden. Een sleutelkastje waarmee de thuiszorg zichzelf binnenlaat, een magnetron op tafel, een stapel boeken binnen handbereik, zo redt Gerrit van Dam (100) zich. En dankzij het belangrijkste in een mensenleven: een liefdevol netwerk.
Was dat netwerk een piramide, dan staat Van Dams jongste dochter Willy Segers (58) bovenaan. Als enige van de zes kinderen woont ze net als haar vader in Kampen. Vrijwel dagelijks komt ze bij hem over de vloer. Als coördinator bij thuiszorgorganisatie Curadomi heeft ze ruime ervaring met ouderen en hun leefwereld, en korte lijntjes met de zorg. „Vanochtend zijn mijn vaders oren uitgespoten”, zegt ze lachend, terwijl ze de voordeur van de seniorenwoning opendoet. „Hij is er helemaal klaar voor.”
In zijn bruinleren stoel zit meneer Van Dam te wachten: een echte heer met een heldere blik en een krachtige handdruk. Als er momenteel tegen de 2600 honderdplussers in Nederland zijn, en ruim 80 procent van hen vrouw is, moet Nederland ongeveer 520 mannelijke honderdplussers tellen. Hoeveel van hen nog zelfstandig thuis wonen is niet bekend. Dat Van Dam er daar een van mag zijn, beschouwt hij als een groot voorrecht. „Lichamelijk moet je wat inleveren. Maar ik heb mijn aandacht nog. Ik lees, ik maak een woordzoekertje, een puzzeltje… vervelen doe ik me niet.”
Hij grijpt een boek van de stapel. „”De drie gezellinnen”, van professor Wisse. Weet je wie dat zijn? Geloof, hoop en liefde.” Het liefst leest hij preken, soms wel twee per dag. Hij wijst naar een lage kast gevuld met prekenbundels. „Mijn vrouw wist precies welke boeken we hadden, ik niet. Ik grijp er gewoon iets tussenuit. De een beschrijft het wat anders dan de ander, maar ik heb geen voorkeur.”
Hoewel mevrouw Van Dam (Neeltje van Dam-Bart) niet meer leeft, is ze geen afwezige tijdens het gesprek. Vanaf een foto kijkt haar opgewekte gezicht de kamer in. Anderhalf jaar geleden overleed ze vrij plotseling. Meneer Van Dam: „De avond ervoor hadden we samen nog psalmen gezongen. Ik had niet door dat zij er minder aan toe was dan anders. De volgende ochtend dachten we dat ze buikgriep had. Maar zelf zei ze: Ik ga sterven. Dat zijn de laatste woorden die ik van haar gehoord heb. Toen heb ik jou gebeld.” Hij kijkt naar Willy. Willy: „Ik had mama vast. We zijn er samen bij geweest.”
„Het leven vloeide zo uit haar weg”, zegt Van Dam. „We leefden eigenlijk naar het einde toe. Zij was 94 en ik was 98. Ik moet zeggen dat ik het weduwschap heel anders draag dan ik me had voorgesteld. Vooraf dacht ik: dan zit je daar op je hoge leeftijd, de hele dag alleen. Maar ik heb haast geen tranen gelaten.” Met natte wangen: „Soms vroeg ik me af: ben ik dan zo ongevoelig? Maar ik ben alleen maar dankbaar dat ik haar zo lang heb mogen hebben. En nu word ik omringd door heel lieve kinderen. En een heel beste hulp.” Hij knikt naar Annie, die al samen met zijn vrouw de stofdoek zwaaide en nu op de bank zijn was zit te vouwen. Annie komt twee keer in de week de boel schoonhouden. En soms mag ze plantjes verpotten, ooit de taak van mevrouw Van Dam.
„Soms vraag ik me af wie van alle mensen die ik gekend heb nog in leven zijn”, zegt Van Dam. „De franje van het leven gaat eraf. Maar het zijn de goedertierenheden des Heeren die overblijven.”
Daar horen ook zijn zes kinderen bij – drie zoons, drie dochters, met aanhang. Ze wonen overal verspreid; in ’s Heer Hendrikskinderen, Markelo, Veenendaal, Bodegraven, Elspeet… De een komt vaker dan de ander, maar de onderlinge band is hecht. Meneer Van Dam: „Ik heb eens gelezen van een predikant voor wie het sterven werd. Ze vroegen hem of hij verlangde heen te gaan. Hij zei: Ik zou nog graag een poos blijven leven met mijn kinderen. Dat leeft ook een beetje bij mij.”
Willy: „We hebben een bezoekrooster gemaakt. Elke week komen er in principe twee kinderen. Zelf kom ik gewoon als het kan. Sowieso brengen we vaak avondeten. Mijn vader heeft een tijdje maaltijden van Uitgekookt gehad, maar dat beviel hem niet zo.”
Meneer Van Dam: „Uitgekookt belde om te vragen waarom ik ermee stopte. Ze zeiden: U gaat toch geen maaltijden in de supermarkt halen? Ik zei: Mevrouw, ik ben 98 jaar, mag ik dat alstublieft zelf weten?”
Willy: „Ik kook gewoon wat extra, behalve op de dagen dat er een broer of zus komt, want dan koken zij voor mijn vader. Verder ben ik er voor hand-en-spandiensten zoals mee naar de dokter gaan. Mijn man Willem Jan gaat ook geregeld bij papa langs. Bijvoorbeeld om ’s avonds de maaltijd voor de volgende dag te brengen en de zondagse kerkdienst op de laptop klaar te zetten. Daarna is papa de rest van de zondag altijd bij ons, of wij zijn hier.”
Kaas en brood kopen doet Willy voor hem, maar Van Dam gaat zelf naar de Jumbo, waar hij behalve levensmiddelen ook gezelligheid en aanspraak haalt. Van Dam: „Al die meisjes daar lopen in lange broeken. Niet dat ik me daaraan erger hoor. Maar op een dag was er eentje bij die een rokje droeg. Toen ik haar een keertje alleen bij de kassa trof, vroeg ik: Ben je van de Gereformeerde Gemeenten? Nee, zei ze: van de Oud Gereformeerde Gemeenten. Ik sprak geregeld met dat meisje. Mijn vrouw vond het wel een beetje te gek. Maar op een gegeven moment trouwde ze en ging ze in Zeeland wonen. Ik kreeg nog een trouwkaart van haar.”
Toen mevrouw Van Dam nog leefde, werd haar man al twee keer per week gedoucht door de thuiszorg. Inmiddels komt er elke ochtend en avond iemand helpen bij het wassen en aankleden. „Ik heb dat een poosje van me afgeschoven, maar nu ben ik er heel blij mee”, zegt Van Dam, die zich qua ontbijt dan weer prima redt. „Ik maak een papje voor mezelf. Dat eet gemakkelijk en je hebt er niet veel opruimwerk van. Ik verplaats me met de rollator en heb alles bij de hand. Boven kom ik niet meer.”
Willy: „Mama was nog niet begraven of papa was al hardop aan het denken: mijn bureautje moet naar beneden, het tweepersoonsbed moet eruit, een seniorenbed erin… Mijn vader is een echte regelaar.”
Altijd volk over de vloer
Zo heeft meneer Van Dam ook zijn dagen doorgaans keurig op orde: rond acht uur komt de thuiszorg, daarna ontbijt, lezen, een puzzeltje, na het middageten een halfuurtje dutten in de stoel… Nooit denkt hij: wat duurt de dag toch lang. „De krant houd ik met aandacht bij. Ik kijk er straks echt weer naar uit. Ik kan hier heerlijk zitten lezen, mits ik goed licht heb. En ik heb altijd veel aanloop.” Bijvoorbeeld van buurman Hartman, die ook op de bellijst van de familie staat en een dagelijks oogje in het zeil houdt. Van Dam: „Hartman kijkt eerst altijd door het raam. Als er niemand is, komt hij binnen. Maar hij zei pas: Het lijkt wel of je altijd volk over de vloer hebt.”
Als om dat te bewijzen komt kleinzoon Rengert net met zijn zoontje Carlos nietsvermoedend de achtertuin in lopen. Rengert, de zoon van Willy, en zijn vrouw Gerdien wonen met hun vier kinderen pal achter hun (over)opa en komen heel regelmatig zomaar aanwippen, net als de andere vier kleinkinderen die in Kampen of IJsselmuiden wonen.
Opgeteld bestaat het netwerk van meneer Van Dam uit wel twintig mensen. De een knipt zijn haar, de ander doet spelletjes, en een derde voert het bewind over de tuin of financiële administratie.
Van Dam hoopt dat het zo nog een poosje kan blijven. „Ik ben heel rijk met de zorg die ik thans krijg. Ik kijk niet verder dan de dag lang is. In die honderd jaar dat ik nu leef, heb ik veel veranderingen meegemaakt. Ik weet nog dat er bericht kwam dat mensen op de maan waren geland, iets wat mijn moeder zich niet voor kon stellen. En nu is er internet. Ik ben weleens bang dat het egoïsme daardoor toeneemt. Het persoonlijke contact dat wij nu hebben, is toch een aangenaam verpozen. Ik denk nog weleens terug aan de tijd dat al mijn kinderen om de tafel zaten. Daar zijn nog foto’s van. Wat mooi was dat. Dat heb ik toen misschien te weinig gewaardeerd.”
Onvoorwaardelijke liefde
Ook Willy hoopt dat haar vader nog een poosje thuis kan blijven wonen. „Papa is erg verknocht aan alle verpleegstertjes die hier komen. Desnoods kunnen ze vier keer per dag komen. Het enige risico is valgevaar. De thuiszorg heeft hem al eens op de vloer gevonden, omdat hij zijn alarm niet op zak had. Daar zijn nu betere afspraken voor gemaakt.”
„Als het echt niet meer gaat, is er mogelijk voor mij een plek bij Gonneke, zij werkt zelf ook in de zorg.”
Als je zo oud bent gaat het leven een beetje langs je heen, zegt Van Dam. Er zijn geen werkzaamheden of verplichtingen meer. Met tranen in zijn ogen: „Maar ik word omringd met liefde. Wat wil je meer?”
Willy: „Het is nooit zwaar om voor papa te zorgen. Iedereen komt hier graag. Papa blijft aan ons allemaal onvoorwaardelijke liefde geven, welke wegen we ook gaan. Als we vroeger beneden kwamen, lag mijn vader op z’n knieën in de kamer. Nu kan hij niet meer op z’n knieën zitten, maar ik weet dat hij met gevouwen handen op die stoel zit. Dat is een onuitsprekelijke zegen.”
Moeheid kent de honderdjarige nog altijd niet. Nee, ook niet na een lang vraaggesprek. Met een ondeugende blik: „Je stelde maar eenvoudige vragen.”