Fabels en feiten tijdens stadswandeling over Leidens Ontzet
Stadsgids Sijbrand de Rooij loopt al een tijdje mee. Sinds 2004 verzorgt hij elk jaar een of meer historische wandelingen door Leiden om stil te staan bij het Leids Ontzet in 1574. „Het zou zomaar kunnen dat dit de 25e wandeling is.”
Gidsen grossieren in anekdotes en De Rooij vormt daarop geen uitzondering. Met smaak dist hij tijdens deze zaterdagse stadswandeling het ene na het andere spannende verhaal op over het ontzet van Leiden. Hij draagt een rieten zomerhoed en heeft een zwarte kookpot aan zijn riem hangen. Met stevige pas beent hij met zijn gevolg door de oude binnenstad.
„Het had niet veel gescheeld, of onze tocht had hier al kunnen eindigen”, grapt De Rooij als hij met zijn groep geïnteresseerde volgelingen op de Hogewoerd ter hoogte van de Kraaierstraat is aangekomen. „Op deze plek stond vroeger de Oude Hogewoerdspoort of Costverlorenpoort. Het verhaal gaat dat in februari 1574 enkele vooraanstaande lieden in de stad een complot beraamden om een vendel Spaanse soldaten door de poort binnen te laten, zodat Leiden weer netjes onder het gezag van Filips II zou komen. Het plan mislukte omdat de omgekochte hoofdportier rechtstreeks naar de vroedschap liep en alarm sloeg. In de oudste historische documenten is echter geen spoor terug te vinden van dit verhaal; pas honderd jaar later duikt het op in een verhalenboek over het ontzet van Leiden.”
Gekleurd
Veel verhalen over het beleg en het ontzet zijn uit de duim gezogen of sterk overdreven, weet de gids. „Geschiedenis wordt geschreven en gekleurd door de overwinnaars. Je hoort maar één kant. Die verhalen vertel ik wel, maar ik plaats ze ook in hun context. Ik probeer een beetje bij te blijven als het gaat om nieuwe historische inzichten. Het verhaal van stadssecretaris Jan van Hout, die op een zondag van plan zou zijn geweest een predikant met zijn pistool in de kerk neer te schieten, heb ik tot voor twee jaar voor waar verteld.”
De bewuste predikant, ds. Taling, zou tijdens het eerste beleg van Leiden in de Pieterskerk zijn ongenoegen hebben geuit over de papieren noodmunten die het stadsbestuur had laten drukken. Want daar stond als randschrift op: ”Haec Libertatis Ergo” (Dit is om de vrijheid) en dat had volgens hem moeten zijn: ”Haec Religionis Ergo” (Dit is om de religie). Hij noemde de bedenkers van de spreuk ”epicurische zwijnen”. Van Hout haalde zijn pistool tevoorschijn en vroeg aan burgmeester Van der Werf die naast hem zat: „Zal ik hem van de kansel lichten?”
„Geschiedenis wordt geschreven en gekleurd door de overwinnaars. Je hoort maar één kant” - Sijbrand de Rooij, stadsgids van Leiden
Een mooi verhaal, maar niet heel waarschijnlijk zegt De Rooij nu. „Er was inderdaad een conflict tussen het stadbestuur en de predikanten over de vraag waarvoor tegen Spanje werd gevochten; daarover waren de meningen sterk verdeeld. Maar de discussie werd vooral in de burgemeesterskamer gevoerd.”
Pest
Bij het monument Leids Ontzet in het Plantsoen leest De Rooij een passage voor uit een anoniem dagboek van iemand die dicht bij de vroedschap verkeerde. De schrijver had het gerucht opgevangen dat paupers koolbladeren van de vuilnis verzamelden, deze wasten en opaten. Hij constateerde dat sommige gezonde lieden binnen een dag dood waren – gestorven van de honger. „Maar zo gaat dat niet bij een hongersnood”, zegt De Rooij. „Het lijkt er veel meer op dat deze mensen stierven aan de pest die tijdens het beleg in de stad was uitgebroken.”
„De nadruk die werd gelegd op de honger, had te maken met het feit dat de pest werd gezien als een straf van God” - Sijbrand de Rooij, stadsgids van Leiden
In de beeldvorming over het beleg van Leiden heeft de honger in de stad een belangrijke plek gekregen. De Rooij: „Kijk maar naar de viering van het ontzet. Daarbij spelen hutspot, haring en wittebrood een sleutelrol. In werkelijkheid was het zo dat er meer mensen zijn gestorven aan de pest dan vanwege voedselgebrek. De nadruk die werd gelegd op de honger, had te maken met het feit dat de pest werd gezien als een straf van God. Bovendien trof de honger iedereen in gelijke mate, dat onderstreepte het gezamenlijke lijden.”
Duiven
Aan het eind van de Douzastraat vertelt de gids het eerste deel van het wonderlijke verhaal van het ontzet van Leiden. „Vroeger stond hier de Koepoort. Hier werden de zwaarste kanonnen neergezet om de schans Lammen te kunnen bereiken die door de Spanjaarden werd gebruikt. De Geuzen waren met platte boten onderweg over het onder water gezette Delfland en Schieland. In de nacht van 2 op 3 oktober stortte de stadsmuur tussen de poort en de gracht met donderend geraas in. De gracht was meteen gedempt. De Leidenaren hielden de adem in: ze verwachtten dat de Spanjaarden elk moment zouden binnenstormen door het ontstane gat…”
De afloop vertelt De Rooij pas verderop, bij de Jeroensbrug op het Rapenburg. Aan de overkant, wijst hij, staat het huis van Willem Cornelisz Speelman. „Hij hield samen met zijn broers duiven. Tijdens het beleg smokkelden de Speelmannen een mand met duiven de stad uit. Daardoor konden de geuzen die met hun boten over het onder water gezette land in aantocht waren boodschappen naar de Leidenaren sturen. Een van de laatste duiven had een bericht bij zich van geuzenleider Boisot. Die vroeg de inwoners van Leiden een uitval te doen naar de Lammerschans. De duif verdwaalde echter en is vermoedelijk bij de vijand terechtgekomen. Toen de muur bij de Koepoort instortte, dachten de Spanjaarden dat de uitval ophanden was – maar die kwam dus niet. De geuzen op hun beurt wachtten tevergeefs op de gevraagde uitval. En de Leidenaren zetten zich schrap voor binnenstormende Spaanse soldaten. Hierdoor is Leiden een dag later ontzet dan mogelijk was geweest.”
In de vroege morgen van 3 oktober bleken de Spanjaarden te zijn verdwenen. Op de Vlietbrug leest De Rooij „het meest originele verhaal van het ontzet” uit Jan Fruytiers beschrijving van beleg en ontzet, waarvan de eerste druk al in 1574 verscheen. De 13-jarige Cornelis Joppensz had vanaf de stadsmuur lichtjes zien weggaan bij de Lammerschans en was poolshoogte gaan nemen. „Dat hij een weesjongen was, is een verzinsel uit de achttiende eeuw”, vertelt De Rooij. „Hij woonde met zijn moeder in een steegje bij de Vliet. Later liet hij zich er bij een sollicitatie op voorstaan dat hij de eerste Leidenaar was die bij de verlaten schans van de Spanjaarden kwam.” Dat Joppensz. een achtergebleven ketel met hutspot vond, strookt ook niet met de feiten, zegt de gids. „Die werd later aangetroffen door Gijsbert Cornelisz. Schaeck, een onderofficier van de schutterij. De familie heeft de pot lang gekoesterd.”
Zwaard
En dan is er natuurlijk nog burgmeester Van der Werf, de grote held. Geconfronteerd met een uitgehongerde menigte die de handdoek in de ring wilde gooien, zou hij zijn zwaard hebben getrokken en geroepen hebben: „Neem mij maar, ik zal de stad nooit overgeven.”
„Burgemeester Van der Werf leek bereid om met de Spanjaarden te onderhandelen” - Sijbrand de Rooij, stadsgids van Leiden
De Rooij heeft tijdens de wandeling het park met het standbeeld van Van der Werf bewust links laten liggen. Liever vertelt hij het verhaal aan het eind van de tocht, in de Hooglandsekerk. „Hier ligt Van der Werf begraven”, zegt hij bij een gedenkplaat die aan een pilaar is vastgemaakt. „Dichter kom je niet bij hem”.
Van der Werf was helemaal niet zo’n havik, vertelt de gids. „Hij leefde erg met de bevolking mee en leek bereid om met de Spanjaarden te onderhandelen. Willem van Oranje ontsloeg na het ontzet daarom niet alleen alle niet-protestantse stadsbestuurders, maar ook Van der Werf, die ooit om zijn ketterse opvattingen de stad had moeten ontvluchten. Hij staat ook niet op het monument in het Plantsoen.”
Het is aan de historieschrijver Jan Fruytiers te danken dat Van der Werf tegenwoordig toch als held wordt geëerd. Vrij kort na het ontzet, in 1577, vermeldt hij in ”Corte beschryvinghe van de strenghe belegheringe en de wonderbaerlicke verlossinghe der stadt Leyden in Hollandt” de beroemd geworden anekdote over het opofferende gebaar van Van der Werf. De Rooij: „Later is het verhaal nog mooier geworden. De burgemeester zou zijn linkerarm hebben aangeboden met de opmerking dat hij zijn rechterarm nodig had om te vechten. Afgezien van de vraag of die arm het voedseltekort zou hebben opgelost, was kannibalisme in die tijd echt een zonde. Als er een kern van waarheid in het verhaal zit, dan heeft Van der Werf dit symbolisch bedoeld.”