De dood van Hezbollahleider Hassan Nasrallah vieren
Alsof ik naar een vakkundig opgezette dominobaan zat te kijken waarvan steen na steen omviel, zo voelden de afgelopen dagen. Ontploffende piepers zetten een reeks gebeurtenissen in gang die uiteindelijk leidden tot de dood van de volledige leiding van Hezbollah met inbegrip van het opperhoofd, Hassan Nasrallah.
„Van hem kende ik zijn naam al”, zei onze oudste zoon veelbetekenend. Terwijl Nasrallah in westerse media wonderlijk positieve karakteristieken toebedeeld kreeg –persbureau AP noemde hem „charismatisch en scherpzinnig” en de krant NRC had het over een „predikant”– werden onder Nasrallahs bezielende leiding decennialang duizenden ontzield; zowel binnen als buiten Israël, zowel Joden als christenen als moslims als druzen.
Waar dat alles goed voor was? Het banen van de weg voor „de stichting van een panislamitische republiek, geregeerd door de Mahdi en zijn adjunct, de rechtsprekende heerser, imam Khomeini”, sprak Nasrallah, eind jaren 80.
De dood van Nasrallah confronteert me met een eigenaardige mix aan gevoelens, die ik ook elders in Israël zie. Opluchting voert de boventoon. Maar is het gepast het verlies van een mensenleven te vieren?
Baklava
”Vergeef je vijanden”, schiet het door mijn hoofd. Maar als Nasrallahs dood definitief is, ben ik toch direct in jubelstaat. In onze dorpschat wordt een foto van baklava gedeeld. Als er iets te vieren is, worden er in het Midden-Oosten zoetigheden uitgedeeld op straat.
„Historisch”, reageert een buurman. „Weerzinwekkend”, schrijft een ander afwijzend. „Wil je liever brownies?” vraagt een derde.
Ondertussen komen uit Syrië beelden binnen van feestvierende burgers die Nasrallahs rol in de Syrische burgeroorlog nooit zullen vergeten. Onder Iraanse dissidenten wordt de hashtag #thankyounetanyahu veelvuldig gebruikt.
Online verschijnen filmpjes van rabbijnen die in de materie „vreugde om de val van de vijand” duiken. Ik ben blijkbaar niet de enige die met het thema worstelt. Onder anderen wordt koning Salomo aangehaald. Maar die lijkt zichzelf tegen te spreken (Spreuken 11:10 en 24:17).
Ieder mens is het werk van Gods handen, concluderen rabbijnen. Maar evengoed heeft God de mens niet gemaakt om kwaad te doen. Mensen kiezen het kwaad, en het kwaad moet worden uitgeroeid. Dus nee, we vieren niet het verlies van een mensenleven, maar we vieren het verlies van het kwaad in hem.
„Nu hij dood is, kunnen we dan eindelijk een keer kamperen?” vraagt onze 4-jarige zoon. Zijn vraag raakt me. Niet de man, maar het obstakel dat hij was. Zelfs een 4-jarige begrijpt dat zijn afwezigheid een keerpunt kan worden.
Onze correspondente in Israël, Jeannette Gabay-Schoonderwoerd, houdt een dagboek vanuit haar woonplaats Afik, in het noorden van Israël. Deel 80.