Opnieuw relevant

Zelfs dat ene kwartiertje spreken ging voor ds. Moerkerken (GG) niet meer door

Van het kerkelijk leven, waarin ds. A. Moerkerken (77) tientallen jaren zeer actief was, is hij los. Aan preken denkt hij eigenlijk niet meer, zo moe is hij. Maar aan scherpte en humor ontbreekt het de geboren verteller niet. Aan vrijheid evenmin: zijn scootmobiel rijdt hem nog dagelijks een rondje langs de IJssel.

6 September 2024 14:54Gewijzigd op 8 October 2024 08:05
Ds. A. Moerkerken: „Als het enigszins kan probeer ik elke dag op mijn karretje te zitten en wat rond te rijden.” beeld Cees van der Wal
Ds. A. Moerkerken: „Als het enigszins kan probeer ik elke dag op mijn karretje te zitten en wat rond te rijden.” beeld Cees van der Wal

Woensdag, 11 september, is ds. A. Moerkerken een halve eeuw predikant in de Gereformeerde Gemeenten. Meer dan de helft daarvan is hij formeel ”emeritus”: uitgediend. Toen hij in 1996 fulltime docent en rector werd op de Theologische School in Rotterdam, nam hij afscheid van zijn gemeente in Gouda. Hij verhuisde naar zijn huidige woonplaats Capelle aan den IJssel. Vanuit zijn appartement kijkt hij uit op de Moriakerk, waar hij sindsdien jarenlang elke zondag voorging. Maar preken gaat niet meer .

Vanwege zijn vermoeidheid en zijn concentratie, aangetast door een burn-out in 2007, vindt het gesprek in twee etappes plaats. Van afmatting is beide keren, althans de eerste drie kwartier, echter niet zo veel te merken. Regelmatig checkt hij of de boodschap overkomt, met zijn karakteristieke: „Begrijp je?” En voortdurend dist hij anekdotes op, afgesloten met een brede lach.

Over zijn wiskunde-examen bijvoorbeeld. Dat gebeurde in 1965 nog mondeling. Als rasechte alfa, die genoot van de vijftien uur klassieke talen op het rooster, dreef student Moerkerken zijn wiskundedocent tot wanhoop. Toen deze hem uiteindelijk de meest basale algebravraag stelde: „Wat is x plus x?”, antwoordde hij argeloos: „X kwadraat.” De docent: „Ga nu maar weg.” Op raadselachtige wijze leverde het examen een 5 op. „Een genadecijfer”, aldus de predikant, die het voorval bijna zestig jaar later blijkbaar nog levendig voor zich ziet.

„Ik heb altijd moeten leren de werkkracht aan te passen aan de draagkracht” - Ds. A. Moerkerken, emeritus predikant

Hoe is het met uw gezondheid?

„Niet goed. Ik heb een moeilijke winter gehad: covid, een gebroken schouder, een darmbacterie en een longontsteking met ziekenhuisopname. Daarna ben ik blijven hoesten. Ik slaap slecht en ben voortdurend moe. Voeg daarbij dat ik drie keer per week nierdialyse volg: één nier is weg, de andere werkt nog voor 8 procent. Daarnaast heb ik al jaren beenmergkanker, de ziekte van Kahler, waardoor mijn botten broos zijn geworden.

Het is een wonder dat ik er nog ben. Ik heb een lieve vrouw; zij is mijn mantelzorgster. Als zij weg zou vallen, zou ik niet meer thuis kunnen zijn. Ze moppert ook weleens, maar daar maak ik het dan ook naar.

Mijn vrouw leest me elke avond vijf minuten voor uit Hellenbroek, ”De kruistriomf van Vorst Messias”, en andere oude schrijvers zoals Matthew Henry. En dan lees ik tussendoor een beetje de kranten, vier verschillende.”

En uw scootmobiel houdt u nu nog in beweging?

„Daar ben ik zo blij mee. Als het enigszins kan probeer ik elke dag op mijn karretje te zitten en wat rond te rijden. Ik vind de rivier altijd zo mooi, de IJssel en de Maas. En het Schollebos hier vlakbij.”

„Ik vind de rivier altijd zo mooi.” beeld Cees van der Wal

Sinds u als zesjarig jongetje een longontsteking opliep, had u altijd een zwakke gezondheid. Wat deed dat met u?

„Je went eraan. Als je van de ene op de andere dag ziek wordt, is dat veel moeilijker dan wanneer je in de loop van de jaren moet inleveren. Ik heb altijd moeten leren de werkkracht aan te passen aan de draagkracht.”

U preekt sinds 2018 niet meer. Hoe is dat voor u?

„Dat is soms moeilijk. Soms ben ik zo moe en uitgeput dat het besef dat ik zou willen preken niet eens bij me opkomt. Ik ben al blij als ik op zondagochtend kan meeluisteren. Dat doe ik in de consistorie van onze kerk. Dan kan ik mezelf afsluiten als ik het niet meer volg.

Dit voorjaar was er een moeilijk moment. Pieter Heykoop vroeg me of ik een meditatie wilde houden bij een psalmzangavond op tweede paasdag, in de Nieuwe Kerk in Delft. Dat wilde ik graag doen. Ik vind die gezongen psalmen in de oude kerken zó mooi. Ik zou in mijn meditatie een lijn trekken van Pasen –de opstanding des vleses– naar al die grafstenen van Oranjetelgen in de Nieuwe Kerk. Ze zullen allemaal opstaan, ook Willem van Oranje. Ik had het voorbereid zoals ik maar weinig heb gedaan.

Toen werd ik ziek en kwam ik op eerste paasdag in het ziekenhuis terecht. Wát een teleurstelling: dan preek je nooit meer, en dan zelfs dat éne kwartiertje… En het was echt mijn verlangen om goed van God te spreken. Dat werd een moeilijke nacht in het ziekenhuis. Totdat de Heere overkwam, en jij raadt nooit waarmee. Met een tekst, met een psalmversje?”

Zegt u het maar.

„Met het Wilhelmus. De twaalfde strofe: „Maar de Heer van hierboven, Die alle ding regeert, Die men altijd moet loven, en heeft het niet begeerd.” Toen kwam ik eronder. Ik zei: Heere, al mag ik dan niet spreken, ik moet U toch loven, altijd.”

U groeide op in de gereformeerde gemeente van Rotterdam-Zuid, in de jaren vijftig. Wat herinnert u zich van die tijd?

„De grote kerk aan het Mijnsherenplein met meer dan 2000 mensen. De oude ds. Chr. van Dam preekte er, heel eenvoudig. Als we hem nog weleens terugluisteren, zeggen we tegen elkaar: „Wat mooi.” Hè, Diny?

Met die man gebeurden wonderlijke dingen. Een jongen van 12 jaar had leukemie, was stervende. In een dienst droeg ds. Van Dam hem op in het gebed. Ineens kwam het besef in de kerk: er gebeurt wat. Op hetzelfde moment zei de dokter in het ziekenhuis: „Kijk nou, wat een vreemde uitslagen.” De ziekte was weg. De jongen leeft nog. De wereld lacht erom, maar zulke dingen maakten indruk.”

„Ik zocht in de Schrift naar sporen die de termen uit het gezelschapsleven rechtvaardigden” - Ds. A. Moerkerken, emeritus predikant

Pennenvruchten. beeld Cees van der Wal

Wat hield de jonge Aart Moerkerken bezig?

„Veel dingen die niet goed zijn. Voetbal, jongensboeken –dat is verder niet verkeerd hoor–, maar niet het ene nodige. Tot ik op een zondagochtend in de kerk kwam. Ik was net van de basisschool af. Er werd gepreekt over Psalm 32: „Welgelukzalig is hij wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is.” Toen voelde ik voor het eerst van mijn leven wat ik miste: mijn zonden waren niet vergeven.

Vóór die tijd had ik ook wel overtuigingen. Ik herinner me dat mijn oma me voorlas over de rijke man en Lazarus. Die rijke man sloeg zijn ogen op in de hel. Dat hield me wakker. Maar dat was niet de droefheid naar God. Dat was alleen maar angst voor de hel. Later kwam daar wat anders bij: het besef tegen een goeddoend God gezondigd te hebben.”

U had graag nieuwtestamenticus willen worden, maar uw toelating tot de Theologische School in 1972 zette daar een streep door. Waarover was uw scriptie anders gegaan?

„Over de wijze waarop in het Nieuwe Testament het Oude Testament wordt geciteerd. Daar is iets vreemds mee. Wij zeggen: Je moet letterlijk citeren. Maar Paulus doet dat soms anders.

Om te kunnen afstuderen had prof. W.C. van Unnik –een geleerde van wereldfaam, maar ook een eigenzinnige man– mij voor Nieuwe Testament elf boeken opgegeven om te lezen. Enorme pillen, die ik heb doorgeworsteld. Daarna kwam ik bij de professor. Hij zei: „Dit was een eerste oriëntatie, ik geef u weer twaalf boeken op.” En toen werd ik toegelaten in Rotterdam.

In 1971 kreeg ik al een attest van de kerkenraad van Rotterdam-Zuid. Het curatorium wees me af. Op een bijzonder vriendelijke manier, moet ik zeggen. Ds. A.F. Honkoop sprak me erg hartelijk toe, dus ik kon niet boos worden. Een jaar later werd ik toegelaten, op een bijzonder onvriendelijke manier. Ds. Honkoop zei: „Nou, Moerkerken, nou ben je toegelaten, en nou heb je in Utrecht gestudeerd, en nou moet je niet denken dat je hier niks hoeft uit te voeren, want je moet hier werken, werken, werken.” Toch hield ik veel van hem hoor.”

Ds. A. Moerkerken voor de preekstoel in ‘zijn’ Moriakerk in Capelle aan den IJssel, waar hij sinds 1996 voorging. beeld Cees van der Wal

U zat in een vriendengroep met prof. dr. A. de Reuver, dr. M. Verduin en andere theologiestudenten afkomstig uit de Gereformeerde Gemeenten. De meesten werden hervormd, u niet. Waardoor kwam dat?

„Daar zorgde de Heere voor, denk ik. Arie de Reuver is een vriend van me. We zien elkaar bijna nooit, maar als we elkaar zien, is er hartelijkheid. We hebben misschien een andere ligging –hij is een kohlbruggiaan– maar ik denk met waardering aan hem.

We gingen een keer met die vriendengroep naar ds. G. Boer, destijds voorzitter van de Gereformeerde Bond, om te praten over onze moeite met het toelatingsbeleid van het curatorium. Hellenbroeks ”Keurstoffen” lagen op zijn bureau, dat deed me goed. In dat hele gesprek heeft hij niet één kwaad woord gezegd over het curatorium. Toen we weggingen, zei hij: „Zult u níét hervormd worden, meneer Moerkerken?” Vind je dat niet opmerkelijk?

Ik heb veel gehad aan een ouderling uit Rotterdam-Zuid. Hij heeft heel wat van m’n gemopper aangehoord en probeerde me bij de gemeenten te bewaren. Hij was mild, kon ook scherp zijn, maar hij luisterde naar me. Dat is zó belangrijk.”

”Zie het Lam Gods!” Ds. Moerkerken kreeg dit houtsnijwerk over Johannes de Doper op 23 juni 2017, bij zijn afscheid van de Theologische School in Rotterdam, namens de predikanten van het kerkverband. beeld Cees van der Wal

U bezocht regelmatig Thona Butijn-Melis en andere bekende kinderen van God. Wat deden die bezoeken met u?

„Het was in mijn gemeente in Gouda niet zo gemakkelijk in de jaren negentig. Ik kreeg soms bakken kritiek op mijn prediking over me heen en raakte aan het schudden: doe ik het wel goed? Dan gingen mijn vrouw en ik naar Thona in Yerseke. Ze zat zomaar een uur of wat te praten, op z’n Zeeuws. Ze had een aangenaam karakter, rijke genade, maar ook het vermogen om ordelijk te vertellen wat de Heere aan haar gedaan had. En ze was niet overgeestelijk. „Zal ik een eitje voor je bakken”, zei ze dan na een poosje. Na afloop van zo’n bezoek dacht ik: nu weet ik weer hoe het echt is.”

Dertig jaar was u, toen u in De Saambinder uw eerste artikelenserie schreef over de standen in het genadeleven. Later volgden er meer. Wat boeide u toen al in dat onderwerp?

„Ik kwam in de gemeenten in aanraking met Gods volk en maakte gezelschappen mee. Ik hoorde daar mensen spreken over het geestelijk leven, maar wist ook dat niet iedereen de bijbehorende termen –zoals ”bedekte en vergeven schuld”, ”zien is nog geen hebben”– accepteerde. Dat is gezelschapstheologie, dit is niet wat Calvijn leerde, niet zoals de Erskines preekten, zei men dan. Ik dacht: zou die kritiek waar zijn?

Ik ben gaan zoeken naar sporen in de Schrift die die termen rechtvaardigen. Ik meende in het leven van de discipelen er iets van te ontdekken: Kerstfeest geeft een andere vrucht dan de lijdenstijd. Ik raakte ervan overtuigd dat de vrucht van de heilsfeiten –niet de heilsfeiten zelf, die waren eenmalig– wordt beleefd in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden. Daar ging ik toen over schrijven. Later kwamen die artikelen, samen met een aantal leerstellige artikelen, terecht in het boekje ”Genadeleven en genadeverbond”.

De overgrote meerderheid van mijn boekjes ging trouwens niet over dit onderwerp. Mijn boek waarop ik het meest gesteld ben, is ” Zin en mening ”, over exegese. De uitleg van de Heilige Schrift heeft me altijd geboeid.”

„Wat is dat eigenlijk, Christus te kennen? Ds. Van Dam zei in een preek: Je kunt Hem ook kennen in Zijn onmisbaarheid” - Ds. A. Moerkerken, emeritus predikant

Ds. Moerkerken en zijn vrouw in hun appartement in Capelle aan den IJssel. Op de achtergrond de toren van de Moriakerk, waar de predikant tot 2018 wekelijks voorging. beeld Cees van der Wal

Johan Blaauwendraad, diaken in uw gemeente in Gouda, en anderen schreven vanaf eind jaren negentig boeken waarin ze tegen uw opvatting over de standen in het genadeleven ingingen. Wat deed de kritiek met u?

„Die heeft me bezeerd. Ik kreeg veel brieven. Ik heb ze bewaard, in dikke ordners. Ook predikanten vielen me op mijn visie aan. „Wat Johannes schrijft over zuigelingen, jongelingen en vaders, daarmee bedoelt hij niet wat jíj ervan maakt”, zeiden ze. Ik schrok ervan. Ik heb toch niets nieuws geschreven, dacht ik. Bij prof. G. Wisse en ds. I. Kievit las ik hetzelfde. Men heeft mij niet altijd goed begrepen. Maar ik heb nu geen last meer van de kritiek. De Heere weet hoe ik het bedoeld heb.

Bij de studenten moest ik trouwens nog weleens op de rem trappen: Jongens, pas op dat je de standen in het genadeleven niet als een sjabloon over elke preek gaat leggen. Als je een huwelijk bevestigt, hoef je niet over de vierschaar der consciëntie te gaan praten.

David en Mefiboseth. beeld Cees van der Wal

Blaauwendraad was een vriend van me in Gouda. Ik heb altijd betreurd dat het zo gegaan is. Naar mijn overtuiging is hij weggegroeid van het gedachtegoed van de Gereformeerde Gemeenten. Maar hij was zeer belezen, begaafd en bespraakt, en ik heb als mens nooit een hekel aan hem gehad. Ik houd niet van twist, ik ben een irenisch man.

Waar het voor veel mensen op vastzat, was: wordt Christus gekend aan het begin van het geestelijk leven? Ik zei: Nee, zuigelingen in de genade zijn wel in Christus, maar dat weten ze niet. „Daar heb je de onbewuste wedergeboorte van Kuyper”, riep men. Maar ik heb nooit gezegd dat je naar de hemel kunt gaan zonder Christus. Alleen: het geestelijk leven begint niet met de bevindelijke kennis van de Heere Jezus, maar met het kennen van je ongeluk, je Godsgemis. Als je zegt dat een onbekeerd mens die dingen kan hebben, zegt Comrie, geef je aan de natuur te veel eer.”

Iemand die pas is wedergeboren, maar Christus niet kent, en sterft, zou volgens u tóch naar de hemel gaan.

„Dat is mij inderdaad voor de voeten geworpen. Ik zou zeggen: dat weet ik niet. Wat is dat eigenlijk, Christus te kennen? Mijn vader liep er ook mee: wat is Christuskennis? Toen zei ds. Van Dam in een preek: „Je kunt Hem ook kennen in Zijn onmisbaarheid.” Dát begreep mijn vader. Hij miste Hem.”

Opvallend vindt ds. Moerkerken de herkenning die hij bij dit onderwerp over kerkmuren heen ervoer. „Ik moest eens spreken bij de opening van een basisschool. Er waren zeven sprekers. Ds. Johannes van der Poel van de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland was de laatste. Hij zei tegen de kleuters: „Nu is er al van alles gezegd, maar niemand heeft nog wat tegen jullie gezegd. Luister eens: zitten jullie weleens bij mama op schoot? Dat is mooi, hè. Maar hebben jullie weleens op schoot gezeten bij de Heere Jezus? Ik wel.” Ik ben niet zo’n jankerd, maar de tranen liepen over mijn wangen. Zo teer, zo mooi, zo echt. Ik dacht: jij bent mijn broeder.”

Mozes en de koperen slang. beeld Cees van der Wal

In eerdere interviews zei u dat u, bij het teruglezen van uw artikelen, denkt: dat had wat minder scherp gemogen. Ging dat over de toon of over de inhoud?

„Vooral de toon. Bij mijn burn-out in 2007 zei een psychologe tegen me: Waarom schrijft u altijd zo bars? Dat was een eye-opener voor me.”

Een van uw oud-leerlingen aan de Theologische School typeert u als een didactisch bekwame docent, met grote kennis van zaken, beminnelijk en correct. U deed dat werk graag?

„Was dat een predikant die dat zei? Nou, heel aardig, maar een beetje overdreven is het wel.

Maar ik deed het zó graag . Ik ging altijd met genoegen om met de studenten. Mijn jongens, noemde ik ze. Ik gaf exegese, kerkgeschiedenis en homiletiek. Eigenlijk geen doen. Voor kerkgeschiedenis alleen al hadden ze in Utrecht vijf hoogleraren. Ik gaf dat vak in m’n eentje. En het moeilijke met de kerkgeschiedenis is: die wordt elke dag groter. Voor exegese moet je het Grieks en Hebreeuws grondig beheersen. Dat deed ik niet genoeg.”

„Het besef dat we alleen in de Ark, in de Heere Jezus Christus, kunnen sterven, leeft sterk bij me” - Ds. A. Moerkerken, emeritus predikant

Hoe was ds. Moerkerken als vader?

Resoluut: „Hopeloos tekortgeschoten. Altijd weg. Toen ik net predikant was, gaf ik les aan de eerste lichtingen van de Cursus Godsdienstonderwijs (CGO). Op vier locaties. Dan kwam ik zaterdagavond om halfzes thuis en moest ik m’n catechismuspreek nog voorbereiden. Ik had geen tijd om naar de kinderen om te kijken.

Later werd dat anders. Met de jongere kinderen heb ik wat meer kunnen optrekken: een middagje weg bijvoorbeeld. En ’s zondagsavonds vertelde ik altijd een verhaal uit de zeventiende eeuw, over Pietje, een scheepsjongen op een Oostinjevaarder. Ik voerde de spanning op tot het kookpunt, en dan zei ik: Jongens, tijd om naar bed te gaan.

Het zijn allemaal dingen die met je roeping te maken hebben: ambtelijk werk, huisbezoeken. Maar er is thuis ook nog iets nodig. Ik heb te weinig nee gezegd tegen verzoeken om dingen te doen.”

„Tussendoor lees ik een beetje de kranten, vier verschillende.” beeld Cees van der Wal

Uit plichtsbesef?

„Dan zeg je het vriendelijk, ja. Of perfectionisme. Vijftig jaar geleden werd er ook anders aangekeken tegen vakantie dan nu. De eerste tijd gingen wij altijd in Nederland met vakantie, want dan kon je terug als er een begrafenis was. Later dacht ik: mijn broeders die naar het buitenland gingen, hebben misschien gelijk gehad.

Maar ik hoef over de Heere niet te klagen. Als ik dingen fout deed, is dat beslist niet omdat Hij een te zware last opgelegd heeft. Beslist niet.”

U bent ernstig ziek. Hoe kijkt u naar de toekomst?

„Ik ben me ervan bewust dat ik nog zo veel omdraag wat niet gepast is voor de hemel. Ik ben nog zo ongelijkvormig aan Gods beeld. Ik durf ook niet te zeggen dat ik los ben van m’n vrouw, kinderen, kleinkinderen en de gemeente hier. Ik voel me wel los van heel de problematiek van het kerkelijk leven. Vroeger ging ik ontzettend graag naar classes en synodes, maar ik moet er niet meer aan denken.

Ik geloof dat als de Heere een mens stervensgenade geeft, Hij dat doet op Zijn tijd. En ook maar één keer. Ik besef steeds meer dat ik door de Jordaan moet, net als de kinderen Israëls. De rivier was toen vol aan beide oevers. Bruisend en wild. Hoe zouden ze daardoor moeten? En je weet hoe ze erdoor gegaan zijn, hè? Met de ark. Het besef dat we alleen in de Ark, in de Heere Jezus Christus, kunnen sterven, leeft sterk bij me.”

Heel even is het stil. En dan is daar, uit het niets, ineens weer die twinkeling in zijn ogen: „Amen. Mag ik een punt zetten?”

„Ik besef steeds meer dat ik door de Jordaan moet, net als de kinderen Israëls.” beeld Cees van der Wal

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer