Als er niet zoiets als theologie was geweest, had hij journalist willen worden. „Maar daarin zou ik nog minder geslaagd zijn geweest dan als dominee.” Hij werd theoloog, predikant, docent en rector aan de Theologische School van de Gereformeerde Gemeenten in Rotterdam. Later deze maand neemt ds. A. Moerkerken afscheid.
Het gesprek vindt plaats in de curatoriumkamer van de Theologische School. Zwaar hangt de stilte in de ruimte, boven de eikenhouten U-vormige tafel, met veertien leren zetels eromheen, met een opengeslagen Bijbel en een voorzittershamer aan het ene einde van de tafel, en aan het andere einde de plaats waar elk jaar in de maand mei de mannen worden gehoord die vragen toegelaten te worden tot de opleiding voor predikant.
Het is, zegt ds. Moerkerken, „altijd weer een bijzonder moment als de Heere onder het spreken van iemand die gehoord wil worden, getuigenis geeft van Zijn eigen werk. We moeten oppassen voor subjectivisme, maar het is wel opvallend dat, als de Heere getuigenis geeft, Hij dat doet in de harten van alle curatoren. Een besluit om iemand toe te laten wordt bijna altijd unaniem genomen.”
In de hoek van de curatoriumkamer staat een klein spinet. Aan de wand hangen tien portretten van overleden docenten, van ds. W. den Hengst tot ds. K. de Gier.
Aart Moerkerken groeide op in Rotterdam. „Ik was een vroom jongetje dat graag domineetje speelde. Dan stond ik heel ernstig achter een tafeltje mijn publiek te stichten, dacht ik.”
Het was meer dan spel alleen. „Er waren al vroeg indrukken van de eeuwigheid. Er was besef dat er twee soorten mensen waren, en ook besef van hoe ontzettend het zou zijn om voor eeuwig verloren te gaan.”
De toonhoogte in het spreken daalt. „Ik ben in mijn jongensjaren ook in veel kwaad geweest, was verslingerd aan voetbal. Er was al vroeg de begeerte om theologie te gaan studeren, maar ik keek toch ook zo graag naar voetbal. En op straat vertelde ik aan mijn vriendjes de meest fantastische verhalen, altijd over misdaden en misdadigers. „Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind”, zegt Paulus. Zo was het met mij ook. Ik geloof ook niet dat er ooit iemand als oude schrijver geboren is.”
In 1965 begon de 18-jarige Moerkerken aan zijn theologiestudie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Hij wilde wel theoloog worden, maar had geen enkele gedachte aan het predikantschap. Pas zes jaar later meldde hij zich met een attest van zijn kerkenraad bij het curatorium aan de Boezemsingel. „En daar werd ik afgewezen.”
Zoiets kan erg in ’t vlees vallen.
„Daar ben ik hoogmoedig genoeg voor, maar als iets in ’t vlees valt, och, dan is het alleen maar vlees. Toen ik afgewezen was, liep ik hier de trap af naar beneden. In de koffiekamer stond ik een beetje te kijken naar een landkaart die daar hing, om toch maar wat tot mezelf te komen, zeg maar, en toen sprak God in mijn hart: „Zit maar stil, want die man zal niet rusten, tenzij dat hij heden deze zaak voleind hebbe.”
Een jaar later werd Moerkerken aangenomen. De theologiestudie in Utrecht werd daardoor niet afgemaakt. „Ik had in Utrecht wel mijn kandidaats gehaald, zoals dat toen heette. Ik vond het jammer dat ik het niet kon afmaken, nog niet zozeer om die titel, maar ik had graag nieuwtestamenticus willen worden. Totdat ik ds. W. L. Tukker ontmoette, die aan mij vroeg: „Meneer Moerkerken, zou u wel graag uw doctoraal hebben gehaald?” Waarop ik zei: „Jawel, dominee.” Toen zei hij: „Och, het is maar een theologisch middenstandsdiploma, hoor.”
In 1980 werd u door de generale synode benoemd als docent aan de Theologische School. In 1996 werd u rector. Er is weleens gepleit voor uitbouw van de school tot een hogeschool of universiteit, mede gezien de emancipatie in de gemeenten.
„Dat is niet in beeld. En komt niet in beeld. Onze school is een binnenkerkelijke opleiding. We stellen geen enkele eis aan iemands vooropleiding, waardoor ook ossenherders en moerbeikwekers bij ons welkom zijn. We hebben in dit opzicht geen wetenschappelijke pretenties. Als docenten zijn wij geen hoogleraren en aan de Boezemsingel staat geen academie. Wel stellen we aan de opleiding zelf de hoogste eisen, want aan het predikantschap worden in de huidige tijd hoge eisen gesteld.”
Als rector stond u nogal eens in de branding.
„De ene keer word je geschampt door verkeer van links, de andere keer door verkeer van rechts. Voor de een ben je te licht en voor de ander te zwaar. Dat zij dan maar zo. Het ergste vond ik altijd de kritiek uit eigen kring, van eigen broeders, vrienden soms. Dat heeft me nog het meest gekneusd en geknauwd, maar ik sta nu niet meer zo in de branding en de littekens zijn aan het genezen. En misschien moet ik ook wel zo eerlijk zijn om te erkennen dat mijn artikelen in De Saambinder ook weleens wat scherp waren. Als ik ze nu teruglees, denk ik soms: „Nou Aart, een beetje minder had wel gemogen.” Want je kunt je tegenstanders ook voor je winnen met een vriendelijk woord. Sommigen denken dat ik een zelfverzekerd mens ben, rechtlijnig en autoritair. Ik herken mij daar niet in. Diep vanbinnen ben ik schuw en verlegen, maar kennelijk kan ik dat goed verbergen.”
Hoe gaat het met de Gereformeerde Gemeenten?
„Wie zal het zeggen? Als de verhoogde Christus nu eens een brief schreef aan de Gereformeerde Gemeenten, zoals Hij dat deed aan Sardis, Filadelfia en Laodicea: „Ik weet uw werken.” Wat zou er volgen? Zijn we koud, heet of lauw? Laten we ervoor zorgen niet te vervreemden van het authentieke geestelijke leven van ons voorgeslacht. Ik heb het oude volk van God gekend, mensen als Jannetje van Bochove in Nieuw-Beijerland, Thona Melis in Yerseke, mevrouw Zwep in Elburg, Fransje Vergunst in Leiden. Meer vrouwen dan mannen; opmerkelijk. Zij konden dieper van God spreken dan menig geleerd theoloog. Wat die mensen van God hadden geleerd, mogen we niet inruilen voor een eigentijdse religie waar geen pit en merg meer in zit. Ik heb heimwee naar zulke mensen. Aan de andere kant: laten we ook niet doen alsof dat authentieke leven er niet meer zou zijn, alsof er geen eenvoudige vromen meer zijn. Er is nog most in de bos druiven.”
Sinds vijftien jaar zijn er, op initiatief van de Gereformeerde Gemeenten, gesprekken gaande met aanpalende kerkverbanden. Dus ook met „de zonen van 1907”, de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Verblijdend?
„Natuurlijk. Het is goed dat we met elkaar spreken, dat we elkaar ontmoeten, waardoor we karikaturen van elkaar kunnen wegnemen. Hoewel ik niet verwacht dat we op zondag nog eens in één gebouw gaan zitten. Institutaire eenheid verwacht ik niet, want bij samenvoeging van twee kerken ontstaat er meestal weer een derde kerk. Dat heeft de geschiedenis ons geleerd. Maar ik ben wel blij dat er in de kerkelijke bladen minder gestreden wordt dan vroeger, dat er herkenning is en een geestelijke band.”
Al jaren laat de gezondheid van ds. Moerkerken ernstig te wensen over. Hij lijdt aan vele kwalen. Het laatste bericht was van enkele maanden geleden: de ziekte van Kahler. Ongeneeslijk. „Paulus heeft het over de afbraak van de aardse tabernakel. Dat ervaar ik ook. Steen na steen wordt alles afgebroken. De dokter noemde eens zeven ziektes op die ik heb. Hij zei: „Meneer, ik ken niemand die ze alle zeven tegelijk heeft. Alles wat u aan ziektes kunt opvangen, vangt u op.”
Waarop ik zei: „Dokter, medisch kan ik dat ook niet verklaren, maar wij dienen een God Die goed doet in alles wat Hij geeft. Daar horen ook deze zeven kwalen bij.”
Een mens zou er de moed bij verliezen.
„Ik verlies weleens de moed, maar niet door wat mij aan kwalen overkomt. Op de laatste Goede Vrijdag heb ik een ogenblik door het gescheurde voorhangsel mogen heen blikken, maar daarna was het alsof de satan op grote laarzen langs kwam om al het goede in elkaar te trappen. Onze gemeenten hebben in de maand april in korte tijd grote verliezen geleden. Mevrouw Neele stierf. Onze vakdocent ds. L. Terlouw overleed binnen enkele dagen. Onze curator ds. P. Melis –dáár zat hij altijd– ontviel ons binnen enkele minuten. Het duizelde me. Ik was helemaal uit het lood geslagen en de moed kwijt. En vanbinnen zeiden ze: „Straks ben jij aan de beurt.” Als Aart Moerkerken ooit boven mag komen, als de Heere mij daar ontvangen wil, zal dat een eeuwig wonder zijn. Straks zal God alles zijn en in allen. Daar bedoelen we nooit meer onszelf. Wat is dat toch erg, altijd weer eerrover van God te zijn. Straks is ’t voorbij, ook al durf ik het Paulus niet altijd na te zeggen dat ik ervan verzekerd ben dat Hij mijn pand bewaren zal tot op die dag.”
Op 23 juni neemt u afscheid, na 36 jaar aan de Boezemsingel te hebben gewerkt. Hoe is dat?
„Dat duurt nog twee weken. We moeten er dus bij zeggen: „Tou Theou thelontos. Deo volente. We zijn maar mensen van de dag. Het afscheid zal me wel zwaar vallen. Want ik voel me zo ontzettend verbonden aan deze school. En ik houd van de studenten, het zijn mijn jongens.”
Weemoedig?
„Een beetje wel ja. Maar ik heb in mijn leven in een lang proces moeten leren wat loslaten is. In 1996 heb ik het herdersambt al los moeten laten, omdat het werk in de gemeente voor mij niet meer te combineren was met het werk op school. Ik kreeg de status van emeritus predikant. Toen al kwam ik, nog geen vijftig jaar oud, aan de rand van het kerkelijk leven te staan. Ik kon niet meer afgevaardigd worden naar de meerdere vergaderingen, geen lid meer zijn van het moderamen van de generale synode. Als iemand moet weten wat loslaten is, zou ik het moeten zijn. Maar het valt me nog steeds niet mee.”
Boston noemt zoiets: krommingen in het levenslot.
„Maar misschien is wat wij als krommingen ervaren niet eens zo krom. En krommingen kunnen in de hemel weleens heel erg recht blijken te zijn. De Heere heeft het in mijn leven niet verkeerd gedaan, ook al zit die wetenschap niet elk dag in mijn binnenzak. Ik mag nog veel hebben, mijn lieve vrouw, mijn kinderen, en ik mag zondags nog steeds een keer preken. Hoewel, mijn preken worden wel steeds korter. En preken wordt ook steeds onmogelijker. Onder aan het kanseltrapje is het weleens: „Heere, als ik nu geen dominee hoefde te zijn, dan ging ik achter in de kerk zitten, met mijn rug tegen de muur, als de ellendigste van alle mensen, en ik zou geen woord meer zeggen. Maar, nu moet ik toch gaan preken, het volk van God brood geven. Heere, hoe moet dat?” En wonderlijk, op de kansel is het vaak mijn beste plek, dan krijg ik weer wat moed en geloof.”
Bij uw afscheid verschijnt uw boek ”Zonder enige twijfel” (over de Nederlandse Geloofsbelijdenis). Het is uw 26e boek.
„De meeste van die boeken heb ik niet echt geschreven. Het waren vaak op schrift gestelde preken, overgenomen van geluidsopnamen. Alleen ”Zin en mening” en ”De witte bladzijde” heb ik echt geschreven. De oude schrijvers, die hebben echt boeken geschreven, met pen en ganzenveer, bij kaarslicht of een walmende olielamp, vaak in de bitterste kou. Daarbij vergeleken stellen die boeken van mij niet veel voor.”
----
Levensloop A. Moerkerken
Aart Moerkerken werd op 1 februari 1947 geboren in Rotterdam. Hij studeerde theologie in Utrecht en werd in 1972 toegelaten tot de predikantenopleiding van de Gereformeerde Gemeenten. Ds. Moerkerken was predikant in Nieuw-Beijerland (1974) en Gouda (1987). Vanaf 1980 is hij docent aan de theologische school. In 1995 volgde hij ds. K. de Gier op als rector. Ds. Moerkerken schreef meer dan twintig boeken. Bij zijn afscheid verschijnt ”Zonder enige twijfel”, over de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
Het echtpaar Moerkerken-van der Wulp woont in Capelle aan den IJssel. Samen hebben ze acht kinderen.
----
Lees ook in Digibron:
„Zonder separatie geen preek” - interview (Reformatorisch Dagblad, 09-10-2015)
Een pastorie in de put van Capelle - interview n.a.v. 40 jarig ambtsjubileum (Reformatorisch Dagblad, 05-09-2014)
Ruimte voor moerbeikweker en ossenherder : Ds. Moerkerken: Wie morrelt aan Genesis, morrelt vroeg of laat ook aan de hemelvaart (Reformatorisch Dagblad, 09-07-2009)
“Gij waart mijn hulp in al mijn zielsverdriet” Ds. Moerkerken 25 jaar docent Theol. School, (Reformatorisch Dagblad, 23-01-2006)
Advies van de hofmeester van Kana : Ds. A. Moerkerken: Je vraagt je soms af of we elkaar nog verstaan - interview n.a.v. 25 jarig ambtsjubileum (Reformatorisch Dagblad, 11-09-1999)
De nieuwe rector van de Boezemsingel : Ds. Moerkerken: ,,Ik heb gevoeld dat het zo niet verder meer kon gaan”, (Reformatorisch Dagblad, 26-09-1996)