In de afgelopen jaren gingen opvallend weinig ondernemingen bankroet, maar nu stijgt dat aantal weer. Een slechte zaak, zullen veel mensen denken. Maar is dat wel zo?
In de coronaperiode, waarin de overheid ondernemers financieel te hulp schoot, waren er opvallend weinig faillissementen. Dat kwam doordat de overheid het bedrijfsleven steunde, om te voorkomen dat veel mensen hun baan zouden verliezen.
Een begrijpelijke redenering, maar er zat een groot nadeel aan. Bedrijven die eigenlijk niet levensvatbaar waren, bleven overeind. Een flink deel daarvan heeft nog steeds betalingsachterstanden bij de belastingdienst of moet ten onrechte ontvangen steunbedragen terugbetalen. Stabiel zijn ze dus bepaald niet.
Stijgende lijn
Sommige van die bedrijven zullen het niet redden. In juli vielen er 453 ondernemingen om, meldde het Centraal Bureau voor de Statistiek vorige week. Dat zijn er aanzienlijk meer dan de 317 in dezelfde maand in 2023. Er is al twee jaar sprake van een stijgende lijn. In de eerste zeven maanden van 2024 werden 43 procent meer ondernemingen failliet verklaard dan in dezelfde periode een jaar eerder.
Hoe erg is dat? Voor de betrokken ondernemers en de medewerkers van hun bedrijven is het natuurlijk zuur. Hard werken en toch geen resultaat zien, frustreert. Het kan zelfs leiden tot psychische problemen.
Economisch gezien heeft de toename van het aantal faillissementen echter een positieve kant. Het is namelijk een signaal dat de basismechanismen van vraag en aanbod weer normaal gaan werken. Eenvoudig gezegd: in een kapitalistisch systeem is het nodig dat zwakkere bedrijven plaatsmaken voor succesvolle, om zo tot economische groei te komen.
Het werkt als volgt: bedrijven die niet goed functioneren, bijvoorbeeld omdat ze niet of nauwelijks winstgevend te krijgen zijn, of producten leveren waarnaar structureel te weinig vraag is, staan gezonde ondernemingen in de weg.
Schaarse middelen
Ze gebruiken namelijk schaarse middelen. Een voorbeeld: een bouwbedrijf waar inefficiënt wordt gewerkt, gebruikt zeer waarschijnlijk te veel materialen. Dat heeft een prijsopdrijvend effect voor concurrenten, die wel op een goede manier bezig zijn.
Zeker zo sterk geldt dat voor iets dat momenteel nog schaarser is dan de meeste grondstoffen en materialen: arbeid. Al koelt de economie wat af, de vraag naar werknemers is nog steeds groot, zeker in bepaalde sectoren.
Bij een onderneming die niet levensvatbaar is, werken vaak mensen die heel goed zouden kunnen functioneren binnen een beter bedrijf. En dat zit waarschijnlijk om hen te springen.
Wel is een nuancering op zijn plaats. Natuurlijk moet het aantal faillissementen niet tot extreme hoogte stijgen. Want in dat geval kunnen in potentie gezonde bedrijven worden meegesleept, en dat is niet goed voor de economie. Maar daar is momenteel in Nederland geen sprake van.
Crisis
Dat zien we als we teruggaan in de tijd. In de coronajaren 2021 en 2022 waren er, zoals aangegeven, extreem weinig faillissementen, maar daarvoor lag het maandelijks aantal in economisch goede tijden rond de 300. En in wat lastiger periodes liep dat regelmatig op tot 400 of 500. Na de financiële crisis die in 2008 begon, gingen soms zelfs meer dan 1000 ondernemingen per maand over de kop.
In dat licht bezien, hebben we nu te maken met een tamelijk normale situatie. Dat er wat meer bedrijven failliet gaan dan in de afgelopen jaren is in zekere zin logisch en voor de economie eerder gunstig dan slecht. Het is te vergelijken met de natuur. Er moeten soms planten worden weggehaald, om andere meer ruimte te geven.