De een komt uit Polen, een ander uit Engeland, Iran of Nederland. Bij de inloop van het Straatpastoraat in Utrecht kunnen dak- en thuislozen even op adem komen, een praatje maken en een kop koffie drinken. Om elf uur vinden broodjes en soep gretig aftrek. „Dit is mijn ontbijt.”
„Soep?” Drie mannen uit Oost-Europa kijken de Utrechtse Letta deze maandagochtend rond tien uur vragend aan. De vrijwilliger maakt hun duidelijk dat de soep pas om elf uur wordt opgediend. De mannen gaan even zitten aan een tafel, vertrekken na een poosje weer en melden zich om elf uur opnieuw. De geur van champignonsoep vult dan inmiddels het zaaltje in de Jacobikerk in Utrecht.
Om negen uur ’s ochtends maken vrijwilligers de ruimte naast de kerkzaal gereed voor de inloop van het Straatpastoraat, dat hier te gast is. Vlak voordat de deuren om halftien opengaan voor de bezoekers, nemen de gastvrouwen en -heren samen met straatpastor Wieke de Wolff en coördinator Liesbeth Timmers plaats aan een grote tafel.
Vrijwilliger Floris steekt een kaars aan. „Dat het licht van de Heer onder ons moge zijn en dat we het mogen delen.” Wieke stelt voor enkele verzen te zingen van Lied 325 uit het Liedboek voor de Kerken: ”Hier in dit stervend bestaan / wordt Hij voor ons geloofwaardig / worden wij mensen van God / liefde op leven en dood”.
Klokslag halftien komen de eerste bezoekers de inloopruimte binnen, waar koffie, thee en koekjes klaarstaan. Er klinken hartelijke begroetingen, soms voorzien van een stevige hug. Een van de eerste gasten is van Marokkaanse afkomst. Wieke informeert belangstellend hoe het met zijn gezondheid gaat. Intussen loopt een opgewekte man –pet, rugzak, paraplu in de hand– binnen en neemt plaats aan een andere tafel.
Binnen een kwartier zitten ruim tien bezoekers met uiteenlopende achtergronden in de inloop. „De krant brengt de leugens in het land!” roept een man grappend, als hij hoort dat er een journalist aanwezig is. Hij vertelt dat hij al zo’n acht jaar bij de inloop van het Straatpastoraat komt. Geregeld bezoekt hij ook andere locaties in de Domstad waar hij terechtkan voor gratis koffie, thee en een maaltijd.
Op tafel liggen briefjes waarop behalve de inloopochtenden ook de maandelijkse viering van het Straatpastoraat in de Domkerk staat vermeld. Daar gaat de Utrechter, die niet met zijn naam in de krant wil –„Noem me maar J.”– nooit heen. „Ik heb niets met geloof en kerk.”
René bezoekt de vieringen wel. „Ik ben niet christelijk opgevoed, maar heb vroeger wel Bijbelles gehad, op een openbare school nota bene. De Domviering levert voor en na de dienst vaak mooie gesprekken op.” De inloopochtenden bezoekt René, wiens vrouw vijfenhalf jaar geleden is overleden, ook graag. „Zo probeer ik een beetje contact met mensen te houden.”
„Ik ben niet zo goed in preken en evangeliseren, maar laat liever in de praktijk, door mijn daden, zien Wie Jezus is” - Dirk-Jan, vrijwilliger Straatpastoraat Utrecht
Brunch
In de keuken bereiden de vrijwilligers Magda en Dirk-Jan de brunch voor. „De ene week maken we een eenpansgerecht, zoals nasi of macaroni. De andere week hebben we soep met brood en een gekookt eitje”, vertelt Magda, die dit vrijwilligerswerk al zo’n tien jaar doet.
Dirk-Jan is voor de tweede keer aanwezig. Hij vertelt dat hij vanwege een hersenziekte geen baan heeft. „Ik ben lid van de Jacobikerk en help op maandagavond bij de maaltijden van de kerk. Via via hoorde ik dat er bij de inloop hulp nodig was. Vorige week heb ik voor het eerst meegelopen. Ik ken de keuken en de apparatuur, dat is makkelijk.”
Zijn eerste indruk van de inloop is dat het een „leuke, laagdrempelige” ontmoetingsplek is. Hij is blij daaraan een bijdrage te kunnen leveren. „Ik ben niet zo goed in preken en evangeliseren, maar laat liever in de praktijk, door mijn daden, zien Wie Jezus is.”
Om elf uur staat Wieke op en luidt een bel. „Goedemorgen, goed dat jullie er allemaal zijn. Er staat heerlijk eten klaar.” Ze vraagt aandacht voor twee dak- en thuislozen die zijn overleden, onder wie een Bulgaarse man van 59 jaar. „Hij zat vaak gitaar te spelen bij het station.” Wieke vraag een minuut stilte te houden om de beide mannen te herdenken. Daarna gaat ze voor in gebed. De meeste bezoekers bidden het Onze Vader hardop mee.
Letta staat bij de tafel met eten: een grote pan champignonsoep, broodjes kaas en vegetarische worst, een mand appels, bakjes druiven en salade. Ook deelt ze gekookte eieren uit. „Dit is mijn ontbijt”, zegt een van de bezoekers, waarna hij een hap van een broodje neemt.
De pan soep raakt langzaam leeg. De broodjes die overblijven, doet Letta in plastic zakjes en geeft ze mee aan de bezoekers. „We gooien niks weg.” Ze is sinds 2016 vrijwilliger bij het Straatpastoraat en geniet zichtbaar van het contact met de gasten. „Ik heb in de thuiszorg gewerkt. Daardoor was ik altijd onder de mensen.”
Aan een van de tafels zit Meisam. Hij komt uit Iran, is negen jaar in Nederland, maar heeft geen verblijfsvergunning. Hij leerde Letta kennen via de baptistengemeente Silo in Utrecht, die beiden op zondag bezoeken. Via haar kwam hij ook bij de inloop terecht. „Zij is mijn moeder.” Meisam volgde in Iran een opleiding tot elektricien. In Nederland deed hij een kapperscursus. „Soms knip ik gratis arme mensen.”
Jeruzalemkerk
Als de inloopochtend om twaalf uur voorbij is, vertelt Wieke dat ze sinds 2004 als straatpastor in Utrecht werkt. Het Straatpastoraat begon ooit als initiatief van het Leger des Heils. In 2004 haakte de Nederlandse gereformeerde Jeruzalemkerk erbij aan. Toen het Leger des Heils het Straatpastoraat in 2005 niet langer kon voortzetten, heeft de Jeruzalemkerk het voortgezet. Sinds enkele jaren wordt het initiatief mede gedragen door de Protestantse Diaconie Utrecht.
„Mensen worden vaak gereduceerd tot hun maatschappelijke positie, maar ze hebben een heel leven en allemaal een eigen verhaal” - Wieke de Wolff, straatpastor in Utrecht
Hoeveel dak- en thuislozen er in Utrecht zijn, vindt Wieke lastig te zeggen, deels omdat instanties verschillende definities hanteren. „De cijfers lopen sterk uiteen. Ik waag me niet aan getallen.”
In de beginjaren ging ze meer dan tegenwoordig de straat op om contact te leggen met daklozen, vertelt ze al wandelend door de binnenstad van Utrecht. „Het beleid van de gemeente is erop gericht dat mensen minder op straat rondhangen. In het centrum kom je nu minder daklozen tegen dan twintig jaar geleden.”
Wieke ontmoet haar doelgroep vooral tijdens de activiteiten van het Straatpastoraat. Behalve de inloop en de maandelijkse zondagse viering met maaltijd in de Domkerk is er eens per maand in de doopsgezinde kerk een driegangendiner. De maaltijd is ingebed in een „kleine liturgie van gebeden, liederen en een verhaal”. Ook bezoekt Wieke wekelijks bewoners van een hostel van het Leger des Heils, waar mensen met een verslaving verblijven.
Te midden van diverse instellingen voor dak- en thuislozen heeft het Straatpastoraat een eigen plek, zegt ze. „Veel organisaties zijn gericht op het geven van hulp. Als ze die niet kunnen bieden, houdt het op. Maar intussen zitten de mensen nog wel met hun sores. Wij proberen hun tijdens de inloop iets van een thuis te bieden, waar ze niets hoeven, maar er gewoon mogen zijn. Als iemand moe is en niet wil praten, is het ook prima.”
De straatpastor biedt dak- en thuislozen allereerst een luisterend oor. „Mensen worden vaak gereduceerd tot hun maatschappelijke positie, maar ze hebben een heel leven en allemaal een eigen verhaal. We zijn geen hulpverleners en doen niet aan waarheidsvinding, maar trekken samen met hen op, staan naast hen als een vriend of vriendin.”
De straatpastores sluiten aan bij „het verhaal en –binnen onze grenzen– de behoeften van de bezoekers. Als die behoefte een joint is, kunnen we daarin niet voorzien, en we geven ook geen geld. Maar we proberen samen een goed moment te hebben, te midden van alle gebrokenheid.”
Vanuit de Bijbel wil Wieke daklozen meegeven „dat ze van waarde zijn”. In persoonlijke ontmoetingen bidt ze soms met mensen „als ze iets met het geloof hebben. Dan begin ik altijd met danken dat ze geschapen zijn naar het beeld van God.”
Bedelaar
De afgelopen jaren merkte Wieke een sterke toename op van het aantal dakloze Oost-Europese arbeidsmigranten op straat, omdat zij geen gebruik meer mogen maken van de reguliere nachtopvang. „Aan de ene kant snap ik het, omdat er ook misbruik van werd gemaakt, maar het leidt nu tot schrijnende situaties.”
Vaak zijn werk en huisvesting voor arbeidsmigranten aan elkaar gekoppeld. „Als het werk stopt, hebben ze ook geen onderdak meer. Veel Oost-Europeanen bezwijken voor de verleiding van drank of drugs, waardoor verloedering op de loer ligt. Sommigen glijden zo ver af dat ik me afvraag of ze ooit nog een baan zullen vinden.”
Tegen de muur van een hotel zit een man –zwarte baard, muts op zijn hoofd– met een Oost-Europees uiterlijk, met naast zich een koffertje en een Albert Heijntas. Schuin voor hem staat een kartonnen bord met de tekst: ”Please help me with what your heart will let you. God bless you” (Help me alsjeblieft met wat je hart je toestaat. Gods zegen).
De meeste voorbijgangers passeren de bedelaar achteloos. „Ik probeer altijd even contact te zoeken met zulke mensen, maar meestal lukt dat niet, omdat ze wegkijken”, zegt Wieke. Ze geeft geen geld. Volgens haar zijn er aanwijzingen dat het om „een Oost-Europese bende” gaat en dat de bedelaars het geld dat ze krijgen, moeten afstaan.
Levensboom
Geregeld overlijdt een dakloze. „De meesten worden niet ouder dan zestig, soms zeventig jaar. Het leven op straat is behoorlijk zwaar en kost veel stress. Soms speelt ook gebruik van verdovende middelen een rol”, zegt de straatpastor, terwijl ze de tuin van Museum Catharijneconvent inloopt.
Tien jaar geleden nam haar toenmalige collega Bart van Empel het initiatief voor een levensboom, om de namen van gestorven daklozen in herinnering te houden. „De uitvaart is vaak sober, in een kleine kring van familie, bekenden en hulpverleners. Veel daklozen hebben geen grafmonument. Mijn collega zei: „Deze mensen verdienen een plek waar hun naam wordt bewaard.””
In de boom hangen inmiddels bijna negentig metalen plaatjes met namen van gestorven dak- en thuislozen: Johan, Willem, Piotr, Cyrill, Sara, Yvo, enzovoort. Sommigen heeft Wieke persoonlijk gekend. Ze noemt als voorbeeld een man die opgroeide in een gezin met „een vader met losse handjes en een moeder die hem niet goed kon beschermen. Wat is dan je thuis? Hij kon nergens aarden. Een andere dakloze, die af en toe even naar Spanje ging, zag er altijd keurig verzorgd uit. Een gentleman.”
Rond 2 november –een rooms-katholieke gedenkdag– organiseert het Straatpastoraat jaarlijks met andere organisaties een herdenking, waarbij alle namen uit de boom worden genoemd. „Sommige mensen hebben jaren anoniem geleefd. Het is belangrijk dat we hun namen blijven noemen. In de Joodse traditie wordt gezegd: „Je bent pas echt gestorven als je naam niet meer klinkt.””