Hij zat in een dodencel, overleefde „slavenarbeid” aan de Birmaspoorweg, werd na een schipbreuk gered en ontkwam aan een onthoofding en liquidaties. De 99-jarige veteraan Hendrik Hansen wil volgende maand een krans leggen als zijn makkers worden herdacht die de Japanse overheersing níét overleefden.
Hansen is slechthorend. Daarvoor heeft hij een verklaring: „In een beruchte gevangenis heb ik twee weken in een dodencel gezeten. We hadden voor de Japanners munitie moeten sjouwen en daarbij pleegden sommige krijgsgevangenen sabotage: ze plasten in de jerrycans vol benzine. Ik deed er niet aan mee, maar hoorde wel bij de tien mannen die de Japanners uit de groep pikten. Ze brachten ons met een vrachtwagen naar de gevangenis.
Om ons aan het praten te krijgen, probeerden de Japanners ons te intimideren. Elke dag werden we tegen zonsondergang uit de cel gehaald. We kregen een pak slaag en moesten naar een blinde muur lopen en daar knielen. We hadden alleen een schaamlapje om. De kempeitai –militaire politie– schoot dan ter hoogte van je oor, alsof je werd gefusilleerd. Daar hielden we gehoorschade aan over.”
De gevangenen waren overgeleverd aan de willekeur van de Japanners. „Je wordt apathisch, je bent jezelf niet meer.” Toen kwam er een decreet van de Japanse keizer. „We moesten een spoorlijn aanleggen in Birma en Thailand. Dat is op dat moment ons behoud geweest.”
Kruiden
In Hansens kamer in het Nunspeetse woonzorgcentrum De Bunterhoek ruikt het naar Indië. Her en der staan potjes kruiden. Hij heeft voor zijn verzorgers weleens een Indische maaltijd klaargemaakt.
Nederlands-Indië was Hansens geboorteland. Zijn vader kwam uit Leiden, zijn moeder was een Javaanse. „Omdat ze met een westerling was getrouwd, werd ze in haar familie slechts geduld. Mijn vader was wachtmeester in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Toen de oorlog uitbrak, werkte hij in een suikerfabriek.”
Hendrik was zeventien toen hij slaagde voor het toelatingsexamen van de zeevaartschool in Soerabaja. Toen kwam echter de oproep voor militaire dienst. „Ik vraag me nog steeds af hoe dat kon, want volgens de Nederlandse wet moest je daarvoor achttien zijn.”
Vanaf juli 1941 werd hij opgeleid tot mitrailleurschutter. Toen Japan het eilandenrijk binnenviel, verdedigde hij militair vliegveld Kalidjati op West-Java. Op 8 maart 1942 tekende de commandant van de strijdkrachten de overgave aan Japan. „Wij hadden geen radio, geen telefoon, dus we wisten het niet. Op 9 maart vochten we door. Daarom beschouwden de Japanners ons als muiters. We stonden tegenover een overmacht en moesten de strijd opgeven.
Ik kreeg een klap en viel bewusteloos neer. Waarschijnlijk dachten de Japanners dat ik dood was en daardoor heb ik het overleefd. Anderen werden op dat moment vermoord. Een van de Nederlandse jongens is onthoofd. Toen ik bijgekomen was, moest ik dat hoofd en andere lichaamsdelen verzamelen.”
Hansen werd opgesloten in Tjimahi. „Een schoolgenoot van me was inmiddels gesneuveld tijdens de slag in de Javazee.”
Bijbeltje
Met andere krijgsgevangenen ging Hansen per schip naar Singapore en daarna naar Birma. De omstandigheden aan boord van de ”hell ships” waren slecht. De gevangenen zaten opeengepakt in het hete ruim, met weinig lucht, eten en water. Velen kwamen om als zo’n schip werd aangevallen door geallieerde vliegtuigen. „Ons schip is ook de grond ingeboord. De Japanners hadden prikkeldraad over het ruim gespannen. Hoe ik eruit ben gekomen, weet ik niet, maar ik lag in het water. Uren later ben ik opgepikt door een boot.”
Meer dan drie jaar moest hij „slavenarbeid” verrichten. De oude veteraan komt overeind en koerst achter zijn rollator naar zijn nachtkastje. Er komt een grote, verroeste klinknagel tevoorschijn. „Een spijker uit een biels van de Birmaspoorlijn. Gekregen van een onderzoeker. Die klinknagel gaat mee in mijn kist als ik overlijd. En ook het versleten Bijbeltje dat ik al die tijd bij me heb gehad.” Op de klinknagel staan vier donkere stippen. „Daaraan zie je dat hij uit de Mitsubishifabriek in Japan komt.”
Vernedering
De aanleg van de Birma-Siamspoorlijn kostte 80.000 tot 100.000 mensen het leven, onder wie 3000 Nederlandse militairen. „Het was daar jungle, moerassen, ravijnen. Er kon geen machine naartoe; we moesten alles met de hand doen. Met pikhouwelen hakten we in de rotsen. Twee man tilden een zware biels op om die bij twee anderen op de rug te leggen. We moesten ook de treinrails dragen. Om onze huid tegen het hete ijzer te beschermen, plukten we bladeren van de bomen en legden die op onze schouders.
Er vielen meer doden dan dat er werk werd verzet. De lichamen werden aan de kant gegooid. Een Japanse officier mocht standrecht plegen, dus als je hem niet zinde, schoot hij je dood. Militairen van lagere rang mochten dat niet; die gaven je een pak rammel.”
Hansen moest een kuil graven en erin gaan zitten, waarna de Japanners op hem urineerden. „Martelingen kom je te boven, vernederingen minder goed”, zegt hij nu.
In augustus 1945 legde Japan de wapens neer. „Van het Rode Kruis hoorde ik dat mijn moeder in een interneringskamp is vermoord. Mijn zus is ontvoerd en ik heb nooit meer iets van haar gehoord. Op papier leeft ze dus nog, maar dan zou ze al een eind over de honderd zijn.
Mijn vader is als invalide uit het kamp gekomen. Daarna werkte hij bij een bank. Met veel moeite wisten we zijn terugkeer naar Nederland te regelen. Hij wilde hier sterven. Kort na aankomst is hij overleden.”
Op het nippertje
Veertig jaar was Hansen beroepsmilitair. Na de oorlog kreeg hij een commando-opleiding bij het KNIL. „Als specialist moest ik geheime operaties uitvoeren. Daarover vertel ik niet; die geheimen gaan mee het graf in. Ik moest mensen die gegijzeld waren levend terug zien te halen.
Tijdens een vuurgevecht met een terreurgroep schakelde ik de commandant uit. Zijn familie wilde wraaknemen. We waren in een oord waar we even op adem konden komen toen een man in een keurig wit pak binnenkwam. Dat was een vermomming; hij haalde een pistool tevoorschijn, want hij moest me liquideren. Mijn vrouw zag het gevaar en sprong ervoor. Daardoor vielen we allebei en ging de kogel over ons heen. Voor de ogen van de gezinnen die daar waren, werd de aanslagpleger door een bewaker doodgeschoten.”
„Mijn vrouw en ik vielen en de kogel ging over ons heen” - Hendrik Hansen, veteraan
Rehabilitatie
Hansen was in 1947 met een Sumatraanse getrouwd. Najaar 1950 gingen ze naar Nederland. Tot 1980 diende Hansen bij de Koninklijke Landmacht. Toen hij 55 was, moest hij met pensioen.
De adjudant b.d. (buiten dienst) was 86 toen zijn vrouw overleed. Bij hem kwam toen een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) openbaar. „Dat heb ik nog. Nachtmerries. Van de dokter moest ik praten over wat ik heb meegemaakt.”
Een brief van defensieminister Ollongren deed er geen goed aan. Hansen haalt een koffertje van achter zijn bed tevoorschijn, en uit het koffertje komt een map. De brief van Ollongren mag ik niet lezen. „Ik werd er min of meer in beschuldigd van misdaden. Maar als ik die had begaan, hadden ze me allang uit het leger geschopt. „Aan de heer…”, staat er; ik word niet eens met mijn militaire rang aangesproken. En Ollongrens eigen handtekening staat eronder. Wat heb ik haar misdaan? Moet ik kwaad worden?”
Het is de brief die vierduizend Indiëveteranen in februari 2022 ontvingen om hen voor te bereiden op de bekendmaking van de resultaten van onderzoek naar extreem geweld tijdens de Indonesische dekolonisatie. De minister schreef te beseffen dat elke berichtgeving over het optreden van de Nederlandse strijdkrachten in het voormalig Nederlands-Indië impact kan hebben op het welzijn van de veteraan en emoties los kan maken.
Hansens zoon nam het Veteraneninstituut in de arm en „twee hoge officieren” kwamen bij de oude militair op bezoek. „De boel is omgespit en na het onderzoek kreeg ik een brief waarin ik werd gerehabiliteerd. Er had altijd een muur tussen mij en mijn vier kinderen gestaan doordat ze niet zeker wisten wat ik Indië heb gedaan. Door deze brief is die muur weg.”
„Door de rehabilitatie is de muur tussen mij en mijn kinderen weg”
Troost en houvast
Op 15 augustus wordt de Japanse capitulatie herdacht. Steevast is op de zaterdag erna op het Arnhemse landgoed Bronbeek een herdenking van de slachtoffers van de Birma-Siamspoorweg. Vorig jaar waren er nog drie Nederlanders die daar dwangarbeider zijn geweest. Samen legden ze een krans. De 102-jarige Jos Wessels overleed op 30 november. Ed van de Logt is in april 100 geworden, Hansen werd in oktober vorig jaar 99.
De Nunspeetse veteraan hoopt ook dit jaar weer een krans te leggen. Als zijn gezondheid het toelaat. „Mijn geest is nog helder, maar mijn lichaam is op. Vanwege corona heb ik vier maanden in het ziekenhuis gelegen, maar ik ben er weer bovenop gekomen.”
De ellende bij de Birmaspoorlijn staat in zijn geheugen gegrift. „Ik heb niets tegen de Japanners”, zegt Hansen. „Je kunt nazaten niet verwijten wat hun vaders hebben gedaan.”
Hansen, die nu tot de hervormde gemeente in Nunspeet behoort, had het wel moeilijk met wat hij meemaakte. „Ik ben streng christelijk opgevoed, maar in die tijd dacht ik: als God bestaat, waarom gebeurt dit allemaal? De godsdienst deed me niets meer. Maar dat is weer veranderd, kalmpjes aan. God de Almachtige bepaalt alles; geen sterveling doet dat. De Heere is me tot grote steun; Hij geleidt mij. Dat is mijn enige troost en mijn houvast. Als ik dat niet heb, heb ik niets meer.”