Hoe lang wordt overheidsgezag nog geaccepteerd?
Hoe lang hebben we in Nederland nog een parlementaire democratie en waar overschrijden we de grens tussen democratie en anarchie?
Hoe lang hebben we in Nederland nog een parlementaire democratie en waar overschrijden we de grens tussen democratie en anarchie? Hoe lang wordt overheidsgezag nog geaccepteerd? Die vragen spelen door mijn hoofd als ik studenten, de toekomstige kurken waarop onze samenleving zou moeten gaan drijven, gemaskerd zie onderhandelen met de universiteitsleiding of als ik hen als middeleeuwse brandweermannen bakstenen zie doorgeven om barricades te bouwen.
Eerlijk is eerlijk, van de protesten van de studenten alleen schrik ik niet direct. Vanaf de jaren zestig zijn die natuurlijk al veel vaker voorgekomen. Veel zorgwekkender is hoe politici en andere gezagsdragers ermee omgaan. Docenten die meedoen met de acties, politici die op jacht naar populariteit weifelend zoeken naar de grenzen van het demonstratierecht, bestuurders die niet ingrijpen of zelfs toegeven: het geeft me het gevoel van sluipend betonrot in het gezag van de overheid.
Verkiezingen kennen steeds extremere uitslagen, veroorzaakt door de onrustige zoektocht van de kiezer naar de nieuwe leider die hun behoeften in het hier en nu vervult. Even snel laat dezelfde kiezer de gekozene weer vallen als die behoefte niet direct en onverkort wordt ingevuld. Bestuurders worden op die manier geleid door de grillen van de kiezer en komen niet toe aan het geven van zo vurig gewenste leiding. En zelfs de Tweede Kamer draagt bij aan de erosie van het overheidsgezag, door aanstaande bewindslieden door middel van hoorzittingen in het openbaar op de grill van publieke verdachtmakingen te leggen.
De overheid is geen geluksmachine. Steeds sneller klinkt de roep dat de overheid zaken moet oplossen, behoeften van het volk moet invullen en tegenslagen moet compenseren. Steeds paniekeriger drukken kiezers achter elkaar op alle knoppen van die geluksmachine, op zoek naar die nieuwe verlosser die hun wel geeft wat ze willen. En dat terwijl de vrijheden die men begeert, en die deels legitiem zijn, alleen te verkrijgen zijn als ze door een sterke overheid genormeerd zijn.
Brandstof voor de gedachten over de verwording van onze democratie en tegelijkertijd het besef dat er niets nieuws onder de zon is, is te vinden bij een grote denker uit de Oudheid: Plato. Het is goed om hem nog even aan het woord te laten vanwege de treffende beschouwingen.
Hoewel ik lang niet alle denkbeelden van Plato hier zou willen bejubelen, laat hij in zijn inmiddels 2400 jaar oude meesterwerk ”Politeia” merken dat hij de risico’s en kwetsbaarheden van een democratie heel goed doorziet: „Als een democratische samenleving met zijn dorst naar vrijheid in handen valt van minderwaardige politieke slijters en zich bedrinkt aan drank met een onverantwoord hoog vrijheidspercentage, zal men de regering aanvallen als die niet de uiterste soepelheid toont en de bevolking een enorme vrijheid laat. (…) Men bewondert leiders die zich als ondergeschikten gedragen. Onder zulke omstandigheden moet de vrijheid toch onvermijdelijk extreme vormen aannemen.”
Toch hoeven de actuele omstandigheden en het scherpe signaal van Plato niet tot somberheid te stemmen. We leven onder het theocratische bestuur van de almachtige God. „Door Mij heersen de heersers”, lezen we in Spreuken 8. Het gezag van de overheid hoeft dus niet voortdurend ter discussie gesteld te worden. Wie de overheid wederstaat, haalt over zichzelf zelfs een oordeel, aldus Romeinen 13. Die overheid ontleent dat gezag aan God, Die dat op schouders legt van onvolmaakte mensen. Aan Hem zijn zij daarover verantwoording schuldig.
Geen somberheid, maar vertrouwen in Zijn bestuur is dus op zijn plaats. Niet de doemscenario’s die Plato beschrijft, hebben het laatste woord. De geest van revolutie tegen gezag en ten diepste tegen God kan slechts raken tot de grens die God zelf gesteld heeft.
De auteur is lid van de Tweede Kamer voor de SGP.