Burgemeester Gouda: Bede ”vergeef ons onze schulden” geldt ook voor historisch kwaad
Op 27 oktober 2005 brak er een brand uit in het cellencomplex bij Schiphol-Oost. Elf gevangenen kwamen om het leven. Uit onderzoek bleek dat onder meer de gemeente Haarlemmermeer en de Rijksdiensten blaam trof. Wie stapten er op? De ministers Donner en Dekker, omdat ze als bewindspersonen ook „verantwoordelijk zijn voor de overheidsdiensten aan wier handelen het leed van de nabestaanden wordt toegeschreven”.
Dit is een spannende kwestie. Kun je verantwoordelijk zijn, ook als je niet direct zelf schuldig bent? En bestaat er zoiets als ”onze schulden”?
Gezamenlijk kwaad
In het Onze Vader gaat het in ieder geval niet primair over de enkeling. Kinderen leren in navolging van de Heere Jezus eeuwenlang sámen te bidden voor óns brood en voor vergeving van ónze schulden.
Samenleven betekent samen leven, inclusief het onder ogen zien dat iedere burger daarin tekortschiet, soms generaties lang. Het kwade gebeurt bovendien vaak gezamenlijk, ”in commissie”. Meer en meer worden er publieke spijtbetuigingen geuit, onder meer over de Holocaust en het slavernijverleden.
Volgens literatuurwetenschapper Michael Rothberg is het verwerken van de Shoah maatgevend geworden in het verzoeningsdiscours. Na de Tweede Wereldoorlog werden categorieën als genocide en genoegdoening uitgewerkt. Er kwamen publieke excuses. Beatrix deed dit in de Knesset in 1995, de paus in maart 2000 en de NS in 2005.
De afgelopen periode hebben diverse hoogwaardigheidsbekleders excuses aangeboden voor het slavernijverleden van Nederland. In al deze gevallen waren degenen die hun verontschuldigingen aanboden niet zelf direct dader. Er klonk een institutioneel ”mea culpa”. Hoe dan?
”Mijnen” en ”onzen”
Protestanten kunnen dat extra spannend vinden. Kierkegaard kreeg kriebels van het collectief. Neem nu dé vraag van Luther: „Hoe word ik rechtvaardig voor God?” Het bracht hem tot de Turmerlebnis in Wittenberg. De humanisten van de hervorming zijn herontdekkers van de individualiteit. Als jongen leerde ik dat je schuld en zonden moest ”mijnen” en dat je er allemaal uiteindelijk alleen voor staat. Over het ”onzen” van schuld en boete werd niet vaak gepreekt. Het woord ”ons” staat bovendien haaks op het levensgevoel van velen vandaag. Een van de grootste uitdagingen van de moderne tijd is immers de subjectiviteit.
Bestaat er zoiets als onze schulden? Laten we te rade gaan bij deskundigen.
Generaties
Je kunt deze vraag stellen aan juristen. Civilisten hebben weet van het leerstuk van de groepsaansprakelijkheid (art. 6:166 BW). Als een groep buurjongens de auto van tante Trien sloopt, zijn ze ieder voor zich hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Ook al stond je erbij en keek je ernaar.
Er is ook een paradigmaverschuiving gaande in het aansprakelijkheidsrecht. Kan historisch onrecht eigenlijk wel verjaren? Inmiddels is sprake van doorbrekingsjurisprudentie en heeft de rechtspraak in een aantal gevallen de deur naar het verleden niet definitief gesloten (zoals in het geval van roofkunst uit de Tweede Wereldoorlog).
Staatsrechtsgeleerden spreken over de ministeriële verantwoordelijkheid. De minister is verantwoordelijk en aanspreekbaar voor het ”doen en laten van zijn taken” (definitie Raad van State) én dat van al zijn of haar ambtenaren. De ministeriële verantwoordelijkheid wordt sinds het ontstaan ervan in de 19e eeuw steeds ruimer geïnterpreteerd. Denk aan het opstappen van het complete kabinet-Kok II in 2002 na het rapport over de val van Srebrenica in 1995.
Als je met psychologen spreekt over onze schulden, wijzen ze op de langjarige invloed van familiesystemen. Fouten van opa beïnvloeden onbedoeld en ongewild het leven van kleinkinderen. Familieopstellingen (een vorm van psychotherapie waarbij wordt gezocht naar onbewuste patronen uit de familie die in het heden problemen veroorzaken) worden populairder.
De theologen dan. Neem de Tien Woorden van Wijsheid: „Ik, de HEERE, uw God, ben een ijverig God, die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en vierde lid van hen die Mij haten.”
Jarenlang vond ik dit moeilijk. Wat kunnen kinderen nu doen aan fouten van hun ouders? Totdat een predikant me erop wees dat deze passage ook over een transgenerationeel trauma zou kunnen gaan. Traumatische effecten die meerdere generaties meegaan. Tot aan het derde en vierde geslacht toe. Er komt steeds meer literatuur hierover. Zowel wetenschappelijk als literair. Denk bijvoorbeeld aan de roman ”Viktor” van Judith Fanto over het zwijgen in een Joodse familie over de geheimzinnige broer van hun opa. „Waarom stopt mijn familie niet met onderduiken?”
Bescheiden taal
Foute structuren werken generaties lang door. Totdat er iemand opstaat in een familie, vragen stelt en een weg opent naar het erkennen en belijden van het kwade van korter of langer geleden, zodat er ruimte komt voor herstel en verzoening.
Zondigen doe je niet alleen; vergeven doe je niet alleen. Dit roept nieuwe vragen op. Kun je als bevoegd gezag alleen namens een instituut spijt betuigen? Of kun je als regeringsleider ook een collectieve schuldbekentenis uitspreken die de hele samenleving aangaat? En ingewikkelder nog: bestaat er ook zoiets als collectieve vergeving? Intermenselijk gesproken: wie zou dit dan moeten doen?
In ieder geval: hoe langer het onrecht geleden is, hoe bescheidener de taal die past. Dat laat onverlet dat je vandaag wél naar woorden kunt zoeken naar aanleiding van het historische onrecht van vroeger.
Het is juridisch en moreel uitlegbaar dat je als rechtsopvolger woorden geeft aan hetgeen je rechtsvoorgangers misdeden. Hoe? Dat heeft ieder instituut voor zichzelf te wegen. Het benoemen van oude schulden –en dat kan op verschillende manieren– heeft al waarde. Al is het symbolisch. Dat het een opluchting voor kleinkinderen en achterkleinkinderen kan zijn als hun transgenerationele trauma’s erkenning krijgen: „Ik zie je. Ik erken je pijn.” Er is ook goede symboolpolitiek. Op ootmoed staat geen houdbaarheidsdatum, op barmhartigheid evenmin.
De auteur is burgemeester van Gouda. Dit artikel is een verkorte weergave van de toespraak die hij hield tijdens de residentiepauzedienst die op 18 juni plaatsvond in de Waalse Kerk in Den Haag.