Dat Turkse autoriteiten protestantse kerkleiders van buitenlandse afkomst uitzetten of de toegang tot het land weigeren, botst volgens een recente uitspraak van het Constitutioneel Hof van het land niet met de vrijheid van godsdienst.
Dat meldde de christelijke nieuwssite Asianews maandag.
Al jaren heeft de Turkse protestantse gemeenschap –ruim 200 kerken– te maken met tegenwerking vanuit de overheid. Omdat de kerken geen erkende theologische opleiding mogen hebben, komen er vaak christenen uit het buitenland om kerken te leiden of christenen toe te rusten. Die buitenlandse christenen worden regelmatig uitgezet of ze krijgen, bijvoorbeeld bij terugkeer van een vakantie, een inreisverbod.
Een dergelijk inreisverbod of uitzetting baseert de overheid op twee bepalingen: code N-82 voor buitenlanders die niet zonder autorisatie mogen binnenkomen, en code G-87 voor personen die een gevaar vormen voor de algemene veiligheid van het land. Het verrichten van „missionaire activiteiten” kan een reden zijn om een dergelijke bepaling op te leggen.
De uitspraak van de rechter was het antwoord op een hoger beroep van Turkse kerkelijke leiders tegen deze maatregelen. Het Constitutioneel Hof vond de overheidsmaatregelen echter „proportioneel” en „rechtvaardig”.
Opmerkelijk is dat de voormalige voorzitter van het Hof, Zühtü Arslan, zich tegen de uitspraak van het Hof keert.
In 2023 werden zeker 33 protestanten van buitenlandse afkomst geweigerd of uitgezet, meldde het jaarverslag van de Vereniging van Protestantse Kerken in Turkije vorige week. Het aantal haatdragende uitingen richting christenen nam in dat jaar toe. Bovendien wordt het veel kerken praktisch onmogelijk gemaakt om een eigen kerkgebouw te krijgen.