Hoe ga je als burger om met een overbelast geweten?
Alles, alles, alles, echt alles doe ik fout. Dat is niet een conclusie die ik trek na een pittig ontdekkende preek, maar na een zaterdagochtendje krantlezen.
Ik zit te veel. De gemiddelde Nederlander zit negen uur per dag , en dat gemiddelde zou ik best eens kunnen halen. Ik lees en schrijf, en dat doe je zittend. Of zou ik al die uren waarop ik ergens een lezing sta te geven, ervan af mogen trekken? Hoe dan ook: het Grote Zitten is het Nieuwe Roken. Ik moet me schamen dat ik niet een bushalte te vroeg uitstap, niet altijd de trap neem en niet staand vergader, zo begrijp ik. En mijn straf is mij reeds toegemeten: ik heb een 1,2 keer zo groot risico op vroegtijdig overlijden.
Ik moet ook m’n huis uit. Mijn allernaaste en ik wonen nog altijd in het huis waarin we samen een poging hebben gedaan vier zoons groot te brengen. Je raakt eraan gehecht. De vier verlaten kamers zijn nu veroverd door de woekerplant die bibliotheek heet. Maar dat is dus niet de bedoeling. Mijn huis is „onderbewoond ” verklaard, biedt te veel ruimte aan te weinig mensen. In een tijd van woningnood zou ik als de wiedeweerga mijn huis moeten verlaten, heel veel boeken van de hand doen, een flatje betrekken en mijn huis aan een gezin moeten gunnen.
Verder moet ik van kerk veranderen. Want die kerk van mij vertoeft in een „witte bubbel” van „witte”, hoogopgeleide mensen, die er niet van dromen hun kerk een afspiegeling te laten zijn van de multiculturele samenleving.
Ik moet me ook eens zorgen gaan maken over water. In grote delen van het land daalt de waterstand onrustbarend. Tegelijk blijft de vraag naar schoon water maar stijgen. Wat ooit vanzelfsprekend was –het water dat uit een opengedraaide kraan stroomt– wordt een schaars goed. Binnenkort zal ik worden gestraft met een „zwembadtaks”.
We volgen allemaal wel het nieuws over de oorlogen in Oekraïne en Gaza, en zitten aan de transistor gekluisterd als Iran Israël aanvalt, maar mij wordt ook gevraagd vaker stil te staan bij de bloedige oorlog in Sudan , die een humanitaire catastrofe tot gevolg heeft. Ik las het, en realiseerde me dat het best lang geleden was dat ik aan Sudan had gedacht. Opnieuw boog ik beschaamd het hoofd.
Hoe is het ondertussen in Nagorno-Karabach? Liggen er niet te veel tegels in mijn tuin? Hoe warm wordt het van de zomer in Spanje? Ben ik voor of tegen een programkabinet met de PVV? Waarom rijd ik nog steeds niet elektrisch? Hoe gaat het met de Oeigoeren en Jezidi’s? Maak ik me al genoeg zorgen over de dreigende winst van rechts bij de Europese verkiezingen? Ben ik verontwaardigd genoeg over de hongersnood in Gaza? Ben ik alert genoeg op het islamitische gevaar ?
Het kwaad zit dieper
Alle tot dusver genoemde punten zouden misschien nog te doen zijn. Ik kan, om te beginnen, in een flatje één minuut per dag onder de douche gaan staan, en geld overmaken naar een organisatie die actief is in Sudan. Maar daar kom ik niet mee weg. Het kwaad zit dieper, veel dieper.
Ik verkeer in de eerste plaats in de ongelukkige omstandigheid man te zijn. En dus moet ik mij realiseren dat ik een toxisch goedje in mijzelf omdraag dat vrouwen onderdrukt en misbruikt. Dat ik tot een soort behoor die macht en geweld gebruikt om te bepalen wat de taak en roeping van de vrouw is en welke gaven zij daarvoor moet ontwikkelen.
Als ik daarna nog de straat op durf, wordt het laatste restje levensmoed en levensvreugde mij ontnomen door een belangrijk en fundamenteel inzicht, mij recent aangedragen. Ik probeer weliswaar netjes mijn eigen broek op te houden, vriendelijk te zijn voor mijn medemensen en matig te zijn, maar dat is bedrog. In werkelijkheid ben ik een dienaar van de farao : ik heb de last van het kwaad, het geld en de schuld onvoldoende doorleefd, gevangen als ik ben in een systeem waarin honderdduizenden armen in permanente angst en bestaansonzekerheid leven.
Er is een spottende definitie van de puritein, gemunt door de journalist H.L. Mencken . Een puritein is iemand die chagrijn koestert omdat hij het niet kan hebben dat er ergens iemand nog gewoon een klein beetje gelukkig en tevreden zit te wezen. Ik ken de puriteinen net wat te goed om deze definitie adequaat of zelfs maar gepast te achten. Maar ik realiseer me meer en meer dat de wereld vergeven is geraakt van seculiere puriteinen: humorloos, compromisloos, verbeten geselaars.
De Duitse schrijver Hans Magnus Enzensberger sprak in dit verband van het overbelaste geweten. Onze consciëntie raakt overrekt, omdat we voortdurend worden geconfronteerd met slecht nieuws en ongemakkelijke feiten en opgeroepen worden om ons daar vooral erg schuldig over te voelen. Een soort permanente morele chantage, omdat er voortdurend morele eisen worden gesteld die in geen verhouding staan tot de mogelijkheden die we hebben. Dan dreigt het gevaar dat we het laten afweten en elke verantwoordelijkheid ontkennen.
Maar er is een uitweg om onverschillig relativisme te voorkomen: Enzensberger: „Heimelijk weet iedereen dat hij zich in de allereerste plaats moet bekommeren om zijn kinderen, zijn buren, zijn directe omgeving. Het christendom heeft altijd gesproken van de naaste en niet van de verste.” Laten we daar eens beginnen.
De auteur is historicus en publicist, en doceert kerkgeschiedenis aan het Hersteld Hervormd Seminarium.