Datheen breidde zijn avondmaalsformulier in 1568 uit met vijf pagina’s; de volledige tekst
Het gangbare formulier voor de bediening van het heilig avondmaal had een stuk langer kunnen zijn, blijkt uit een onlangs ontdekte versie uit 1568 van Petrus Datheen (zie ”Het formulier van 1568”). De uitbreidingen in deze editie zijn te vinden in de tweede helft van het formulier. Dat gedeelte, dat na het eerste formuliergebed begint, is hierna opgenomen.
Opdat wij dan met het waarachtige Hemelsbrood Christus gespijsd mogen worden, zo laat ons met onze harten niet aan het uiterlijke brood en de wijn blijven hangen, maar onze harten opwaarts in de hemel verheffen, waar Christus Jezus is, onze Voorspraak ter rechterhand Zijns hemelsen Vaders, waarheen ons ook de artikelen van ons christelijk geloof wijzen, niet twijfelende, of wij zullen zo waarachtiglijk door de werking des Heiligen Geestes met Zijn lichaam en bloed aan onze zielen gespijsd en gelaafd worden, als wij dat heilige brood en drank tot Zijn gedachtenis ontvangen.
Na deze vermaning, de dienaar bij de tafel staande, verkondigt de gemeente uit Paulus, de vrolijke boodschap van de alleronnozelste [alleronschuldigste] offerande van Jezus Christus met deze woorden:
Ziet nu beminde broeders, ons Paaslam Jezus Christus, is voor ons geofferd, daarom zo laat ons hoogtijd [feest] houden, niet in oude zuurdeeg van ergheid en schalkheid [kwaadheid en boosheid] maar in ongedesemd brood van eenvoudigheid en waarheid.
Daarna komen de communicanten [avondmaalgangers] ordelijk en stichtelijk ten avondmaal. En in ’t breken en uitdelen des broods, spreekt de dienaar aldus:
Dat brood dat wij breken, is de gemeenschap des lichaams van Christus.Neemt, eet, gedenkt en gelooft dat het lichaam onzes Heeren Jezus Christus aan de galg des kruises gebroken is, tot vergeving aller onzer zonden.
En als hij den drinkbeker geeft:
De drinkbeker der dankzegging, waarmede wij dankzeggen is de gemeenschap des bloeds van Christus.Neemt, drinkt hieruit allen, gedenkt en gelooft dat het bloed van onzen Heere Jezus Christus uitgestort is aan de galg des kruises, tot een volkomen vergeving aller onzer zonden.
Terwijl dat men communiceert [avondmaal houdt], zal men stichtelijk zingen, of sommige kapittelen [hoofdstukken] lezen, ter gedachtenis des stervens Christi dienende, als Jesaja 53, Johannes 13, 14, 15, 16, 17, 18, of dergelijke.
Na voleinding der communion [avondmaalsbediening] vermaant de dienaar de gemeente tot dankzegging op deze of dergelijke wijze:
Allen die nu hier des heiligen nachtmaals Christi deelachtig geworden zijt met de overlegging Zijner verborgenheid, wees verzekerd, dat gij een waarachtige en zalige gemeenschap hebt met Christus Jezus in Zijn lichaam en bloed tot het eeuwige leven. Maar de gemeenschap die de gelovigen met Christus hebben, is hierin gelegen: namelijk gelijk Hij, door de kracht des Heiligen Geestes, ons vlees zonder zonde is deelachtig geworden (waarom Hij ook onze Broeder genaamd wordt), alzo heeft Hij ook Zijn vlees door den levendmakenden Geest Gods geheiligd, tot een volkomen offerande voor onze zonden, eenmaal aan ’t kruis volbracht. Hetwelk Hij niet alleen door Zijn Woord en deze heilige maaltijd betuigt voor ons te zijn, maar ook door Zijn Geest inwendig doet gevoelen en smaken. Opdat wij daardoor gespijsd worden ten eeuwigen leven. Want door de kracht Zijns Geestes worden wij vlees van Zijn vlees en deelachtig het leven, hetwelk hier in ons begint, totdat Hij het ten laatste dage volkomenlijk in ons volbrengen zal, naar Zijn belofte. Dit te overleggen en te geloven, brengt ons een onuitsprekelijke rust en blijdschap in onze consciëntien tegen alle aanvechtingen van satan.
Daarbenevens ik hoop [verwacht] dat gij allen in het gebruik des heiligen nachtmaals niet zozeer aangezien hebt deze maaltijd op aarde, als de toekomstige met Abraham, Izak en Jakob in ’t Rijk Gods. Want gelijk Christus eenmaal (om onze zonden weg te nemen) in deze wereld gekomen is en in onze zwakheid gewandeld heeft, alzo is Hij door de kracht Gods verrezen tot onze gerechtigheid, en daarna, deze wereld verlatende ten hemel gevaren, waar Hij nu zit ter rechterhand Gods, als ons Hoofd en enige Middelaar, Die ons de plaats (waaruit wij gesloten waren) wederom geopend heeft, en ons door Zijn Heilige Geest nu tot Zich wil trekken. Daarom zullen wij onze harten opheffen en niet smaken wat aards, maar wat hemels is. Zoals Paulus leert: Want ons burgerschap is in de hemel, vandaar verwachten wij Christus ten jongste dage, als Hij ons nietige lichaam gelijk maken [zal] aan Zijn heerlijk lichaam, om met Hem het eeuwige leven te bezitten.
Ten laatste, ik hoop [verwacht] dat ook een ieder bewogen is zijn dankbaarheid met een vroom en godzalig leven te bewijzen, zowel tegen God als zijn naaste. Namelijk dat wij God prijzen in Christus, Zijn Naam en lof verkondigen bij allen, in alle dingen Hem alleen aanhangen, en alle creaturen [schepselen] verzaken, Zijn waarheid nimmermeer verlaten, gelijk Hij ons in de laatste nood niet verlaten heeft. Item [Zo ook], dat wij de oude mens kruisigen en doden, en alle zonden van harte haten en vlieden, om welke Christus de bittere dood heeft moeten smaken. Alzo dat wij een ernstig voornemen maken om ons leven te beteren naar Gods heilige wil en onszelf tot een levendige [levende] dankofferande bereidende tot prijs van God en tot stichting van onze naaste. Eindelijk zullen wij ook vermaand zijn tot een ongeveinsdelijke christelijke liefde tot onze naasten, en inzonderheid tot degenen die met ons een brood zijn, hen in hun nood bijstaande als leden van één lichaam, onze liberaalheid [vrijgevigheid] aan de behoeftigen bewijzende, opdat een iegelijk merken mag dat wij kinderen van een Vader en discipelen van een Meester zijn.
Al deze dingen hoop [verwacht] ik dat een iegelijk in zijn hart gevoelt, en ook bewogen is na te volgen. Daarom is het ook wel recht dat wij God onze hemelse Vader danken en Hem ootmoediglijk bidden, dat wij in dezelve gaven ons ganse leven lang meer en meer versterkt worden en voortgaan mogen.
Een iegelijk spreke uit grond des harten aldus:
1 Loof den HEERE, mijn ziel, en wat in mij is, Zijn heiligen Naam.
2 Loof den Heere mijn ziel, en vergeet niet wat Hij mij goeds gedaan heeft.
3 Die u al uwe zonden vergeeft, en geneest al uw gebreken.
4 Die uw leven van ’t verderf verlost, die u kroont met genade en barmhartigheid.
8 Barmhartig is de Heere, geduldig, en van grote goedheid.
10 Hij handelt niet met ons naar onze zonden, en vergeldt ons niet naar onze misdaden.
11 Want zo hoog als de hemel boven de aarde is, laat Hij Zijn genade overvloedig zijn over degenen die Hem vrezen.
12 Zo wijd als de opgang der zon is van den nedergang, alzo ver doet Hij onze overtredingen van ons.
13 Gelijk zich een Vader ontfermt over zijne kinderen, zo ontfermt Zich de HEERE over die, die Hem vrezen.
Welke ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, en ons alles met Hem geschonken. Daarom bewijst God daarmede Zijn liefde tegen ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren. Zo zullen wij ook veel meer door Hem behouden worden voor Zijn toorn, nadien wij door Zijn bloed gerechtvaardigd zijn. Want zo wij Gode verzoend zijn door de dood Zijns Zoons, toen wij nog vijanden waren, veel meer zullen wij zalig worden door Zijn leven, nadien wij Hem verzoend zijn. Daarom zal mijn mond en hart des Heeren lof verkondigen, van nu aan tot in der eeuwigheid. Amen.
Zo spreke een iegelijk met aandachtige harten:
O Almachtige, barmhartige God en Vader, wij danken U van ganser harte, dat Gij uit grondeloze barmhartigheid ons Uw eniggeboren Zoon tot een Middelaar en offer voor onze zonden en tot een spijze en drank des eeuwigen levens geschonken hebt. En dat Gij ons geeft een waarachtig geloof, daardoor wij zulke Uw weldaden deelachtig worden. Gij hebt ons ook tot sterking daarvan Uw lieven Zoon Jezus Christus, Zijn heilig avondmaal laten instellen en verordenen. Wij bidden U, o getrouwe God en Vader, dat Gij door de werking Uws Heiligen Geestes, de gedachtenis van onzen Heere Jezus Christus en de verkonding van Zijn dood, ons tot dagelijks toenemen in het rechte geloof en de zalige gemeenschap met Christus wilt laten gedijen. Door denzelven Uwen lieven Zoon Jezus Christus, in Wiens Naam wij onze gebeden besluiten.
Onze Vader, etc.
Bron: Dye Psalmen des Konicklycken Propheten Davids, ende ander Lofsanghen, wt den Fransosychen dichte ghemaeckt door Clement Marot ende Theodore de Beze, in Nederlandtsche spraecke ouerghesedt, door Petrum Dathenum. Ende door den selven wederom ouersien ende verbetert. Metgaders den Christelicken Cathechismo, Ceremonien ende Ghebeden. (Heidelberg: Michiel Chiraet, 1567 [colofon 1568]), pagina 97-106. Het originele exemplaar is geheel digitaal in te zien via deze link.