Als de reanimatie anders afloopt dan gehoopt
De intensivecareafdeling is mijn vaste plek voor consulten. Ik word gebeld over een 61-jarige man. Tot op heden was hij kerngezond. Gisteravond kreeg hij een hartstilstand. Omstanders hebben hem gereanimeerd. Nu, 36 uur later, wordt hij niet wakker. Aan mij de taak om iets te zeggen over zijn herstelkansen.
Systematisch onderzoek ik hem. Ik controleer of hij geen medicatie meer gebruikt die zijn bewustzijn kan beïnvloeden. Ook controleer ik zijn temperatuur en bloeddruk. Daarna kijk ik naar het functioneren van de hersenstam. Hij ligt aan de beademingsmachine, maar probeert een beetje zelf te ademen. Zijn pupilreflexen zijn aanwezig. Als ik zijn hoofd heen en weer beweeg, bewegen zijn ogen in tegengestelde beweging. Dit alles wijst erop dat de hersenstam het doet.
Daarna onderzoek ik functies van de hersenschors. De hersenschors is onmisbaar voor nadenken, spreken en het beleven van emoties. Als ik hem pijn doe door te drukken boven de ogen, komt er geen enkele reactie, zelfs niet in de vorm van een snellere polsslag of stijging van de bloeddruk.
Twaalf uur na de reanimatie maken we een elektro-encefalogram (eeg). Ik beoordeel de eeg en zie dat er geen zichtbare activiteit van de hersenschors is.
Aanvullend laat ik nog een zogeheten ”somato sensory evoked potential” (SSEP) doen. Hierbij worden kleine stroomschokjes gegeven bij een zenuw in de pols. Normaal komen deze schokjes aan in de hersenschors. Bij onze patiënt is dat niet het geval.
Vegetatieve toestand
Uit de resultaten concludeer ik dat de kans op overlijden of een zogeheten definitieve vegetatieve toestand meer dan 99 procent is. Een definitief vegetatieve toestand betekent dat iemand niet kan nadenken, niet kan communiceren en zich niet bewust is van zijn omgeving. Met deze informatie zal de ic-arts het gesprek met de familie aangaan met het voorstel om de behandeling te stoppen.
Later die dag belt de ic-arts mij om samen met de familie een gesprek te hebben. De familie geeft aan de behandeling niet te willen staken, omdat er geen 100 procent zekerheid op overlijden is én omdat ze voortleven in een vegetatieve toestand geen reden vindt om te stoppen met de behandeling.
Na een tweede gesprek besluiten we de patiënt door te behandelen en zo de wens van de familie te honoreren. Na enkele dagen wordt de patiënt overgeplaatst naar een verpleeghuis. Daar overlijdt hij vier weken later aan een longontsteking.
Dankzij reanimatie worden duizenden levens per jaar gered. Ondanks reanimatie overlijdt een deel van de patiënten toch of ontstaat er hersenletsel met coma.
Bij beoordeling van hersenletsel na reanimatie is algemeen geaccepteerd dat de behandeling wordt gestopt als de kans op herstel minder dan 1 procent is. Wanneer dit op bezwaren bij de familie stuit, moeten we op zoek gaan naar een geschikte oplossing. Juist de familie moet later op deze verdrietige periode kunnen terugkijken met het gevoel dat alle mogelijkheden geprobeerd zijn.
De auteur is neuroloog bij het Albert Schweitzer ziekenhuis.