„Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods.”

De stem van de drie-enige God geeft aan de uitwendige openbaring een Goddelijk getuigenis, want „het geloof is uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods” (Romeinen 10:17). Ook geeft die te kennen een inwendige openbaring van hetgeen uitwendig geopenbaard is. Want „God openbaart ze ons door Zijn Geest, waardoor wij weten de dingen die ons van God geschonken zijn” (1 Korinthe 2:10,12). Ook zegt de apostel: „God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus” (2 Korinthe 4:6). Het is een toestemming van het geloof aan de Goddelijke getuigenis omtrent de waarheid en goedheid van hetgeen geopenbaard is, hetzij ten aanzien van de Persoon van de Middelaar, de beloofde Messias, om met de Samaritanen te zeggen (Johannes 4:42): „Wij geloven niet meer om wat u (de Samaritaanse vrouw) zegt, want wijzelf hebben Hem gehoord, en weten dat Deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld.” Dit horen van het geloof is een toestemming aan de waarheid en goedheid van Christus’ leer, zoals die een boodschap van God is. Het is „een aannemen van Zijn getuigenis, en een verzegelen dat God waarachtig is” (Johannes 3:33). Hetgeen nu goed en waar is, is ook „alle aanneming waardig” (1 Timótheüs 1:15).

Ralph Erskine,
predikant te Dunfermline

(”Verhandeling over Johannes 5:25”, 1744)