Meditatie: Geen mens
Hij lag daar al 38 jaar, in een van de vijf zalen van Bethesda. Verlamd. Wat heeft de zonde veel ellende met zich meegebracht.
U zegt: Gelukkig ben ik niet ziek. Dat is geen geluk, maar Gods goedheid. Echter, vergis u niet, want we hebben allemaal de dodelijke kwaal der zonde. Een ziekte die ons niet alleen naar het graf sleept, maar zelfs naar een eeuwig zielsverderf. Hoe lang ligt u daarvan al ziek? Of… u wilt toch niet zeggen dat u met die verschrikkelijke kwaal rustig kunt doorleven? Wij hebben nodig door de ontdekkende werking van Gods Geest onszelf als een ten dode opgeschreven kranke te leren kennen. Waar dat gebeurt, kom je in een van die vijf ziekenzalen te liggen. Als een kreupele, een ellendige, een lamme, een blinde, als een goddeloze zondaar.
„Klaag uw nood niet bij mensen, maar bij Hem, Die u waarlijk helpen kan en wil” - Ds. Zoet
Eerst had hij nog wel hoop op genezing gehad. Van tijd tot tijd daalde er een engel uit de hemel neer, die het badwater aanraakte. Maar steeds was een ander hem voor. Nu was er voor die kranke man wel genezend water. Hij had dat water ook nodig leren krijgen, maar hij kon zichzelf er niet brengen. Het is nodig dat we worden gewezen op de kwaal der zonde en op het middel ter genezing, maar óók op de wijze hoe dit middel aan de ziel wordt toegepast. Jezus komt. Hij brengt ellendigen een ziekenbezoek. Er staat: Jezus ziende, Jezus wetende. Hij is het Die als eerste begint te spreken. Verlossing gaat altijd van Hem uit en komt op vanuit Gods welbehagen, dat door de hand van Christus gelukkiglijk voortgaat. Dan klinkt de vraag: „Wilt gij gezond worden?” Daarmee daalt Jezus af in de nood van deze man. Hij brengt hem tot de belijdenis van eigen machteloosheid en hopeloosheid.
„Wilt gij gezond worden?” Het is dezelfde vraag die Christus iedere keer ook aan ons stelt als het Evangelie tot ons komt. Hij ziet ons in onze ellendige, zondige en geestelijk doodzieke toestand en vraagt: „Wenst u werkelijk gered te worden?” De verlamde man antwoordt: „Heere, ik heb geen mens.” Heeft God u dat ook al geleerd? Dan word je een hopeloos geval. U die dit leest, ligt u er zo bij? U bent geschapen om God te verheerlijken, maar toen kwam die vreselijk diepe val. Sinds die tijd hebt u er maar één op wie u steunt: op uzelf, op de mens. God dringt bij u aan en zegt: „Laat dan af van de mens.” Want vervloekt is de mens die vlees tot zijn arm stelt. Is God zo, richtend en uitbrandend, in uw leven gekomen? Zijn Geest maakt de ziel leeg van alle zelfvertrouwen, van alle vertrouwen op de mens, opdat er verwachting wordt geboren buiten de mens op Hem, Die vraagt: „Wilt gij gezond worden?” Zijn Naam is Wonderlijk, Raad. Die Naam gaat schitteren als alle andere hulpbronnen opdrogen. Misschien weent u en zegt: „Ik heb geen mens.” Klaag dan uw nood niet bij mensen, maar bij Hem, Die u waarlijk helpen kan en wil. God wil in Christus juist hen bezoeken die geen mens hebben. Die door Gods Geest aan de weet zijn gebracht door eigen schuld alleen in het leven te staan. Alleen! Dat wil zeggen: zonder God en zonder hoop, verloren. Bent u dat? We roepen het u toe: O ziel, Hij, Hij alleen, en dat voor een albederver. Hij wil uw huis nog tot een Bethesda maken, tot een ”huis van barmhartigheid”, zodat het wordt: „Heden is dezen huize zaligheid geschied.”
„Heere, ik heb niet een mens.” - Johannes 5:7