Wekelijks een blik op de kerkelijke bladen, aangevuld met citaten uit de kerkelijke wereld.
„In Matthéüs 17 staat dat de discipelen de maanzieke knaap niet konden genezen. (…) De discipelen vroegen waarom zij dit niet hebben kunnen doen, waarop de Heere Jezus antwoordde dat het met hun ongeloof te maken had (vers 16-20). Maar Hij geeft ook het middel aan hoe het wel kan: „Dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten” (vers 21).
Het vasten is dus naast het bidden een middel in de geestelijke strijd tegen de duivelen. (…) En welke christen wordt niet gekweld door de duivel? Iedere christen moet immers bidden om niet in verzoeking geleid te worden en om verlost te mogen worden van de boze. Maar bij het bidden wordt ook het vasten genoemd als een middel om zelfs duivelen te doen uitvaren. Zo’n grote geestelijke zegen wil God dus geven op het bidden en vasten.
In de geschiedenis van de bekering van Saulus van Tarsen lezen we niet het woord vasten, maar wel de zaak van het vasten. Immers, „hij was drie dagen dat hij niet zag, en at niet en dronk niet” (Handelingen 9:9). Dat is een uitzonderlijk lang vasten geweest. (…) Pas toen Ananías geweest was die Saulus vriendelijk toesprak, hem de handen oplegde en het sacrament van de heilige doop aan hem bediende, ging Saulus weer eten. „En als hij spijze genomen had, werd hij versterkt” (vers 19a). Als Ananías naar Saulus gestuurd wordt, wordt als reden genoemd dat hij bad (vers 11). We kunnen daaruit niet anders dan concluderen dat Paulus’ vasten in de hemel is opgemerkt en gezegend is.
Ook zien we hier dat het vasten heel natuurlijk en als vanzelf ging. Niemand hoefde Saulus daartoe op te wekken. Want hij had smart en droefheid over de zonde. En dat bracht met zich mee dat hij geen trek had in eten en drinken.
Het blijft echter niet bij een vasten tijdens zijn bekering. Ook daarna heeft de apostel menigmaal gevast (2 Korinthe 5:6 en 11:27). Als we daarbij bedenken dat de apostel in de Korinthebrief meerdere keren de gemeente oproept om hem na te volgen (1 Korinthe 4:16 en 11:1), behoeft het toch geen betoog meer dat het vasten een voorschrift is uit de praktijk der godzaligheid. Paulus zegt er nog bij: „Weest mijn navolgers, gelijkerwijs ook ik van Christus.” Dus zelf volgde hij Christus na. Maar of we nu Paulus of Christus navolgen, duidelijk is dat beiden in de praktijk het vasten hebben gepraktiseerd, maar ook hebben voorgeschreven.
Immers, Paulus zegt ook tegen de gemeente dat er reden is om zelfs de door Gods ingestelde praktijk van de huwelijksgemeenschap te onderbreken in 2 Korinthe 7:5a: „Onttrekt u elkander niet, tenzij dan met beider toestemming voor een tijd, opdat gij u tot vasten en bidden moogt verledigen.” Hier wordt het vasten eerst genoemd en dan het bidden als een goede combinatie van geestelijke oefeningen die bij elkaar horen.”
Kand. D. Baarssen schrijft in Gereformeerd Venster, een tweewekelijkse digitale nieuwsbrief, een serie over vasten.