RIVM wijst op risico’s stoffen die waterstof vervoerbaar maken
Waterstof wordt gezien als een veelbelovend soort schone energie, maar het vervoeren en opslaan ervan brengt ook weer nieuwe risico’s met zich mee. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vindt dat daar meer aandacht voor moet komen. Al in de „ontwerpfase” van nieuwe waterstoftoepassingen moet worden nagedacht over „mogelijk schadelijke effecten voor mens en milieu”. Als het kan, moet het gebruik van gevaarlijke stoffen worden vermeden.
Het gaat om stoffen die het label Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS) hebben gekregen. Diverse chemicaliën die gebruikt kunnen worden om waterstof te vervoeren en op te slaan vallen onder deze noemer, of ze veroorzaken een bijproduct dat als zorgwekkend te boek staat.
Een van de moeilijkheden met waterstof is dat er nog amper infrastructuur bestaat die er specifiek voor is gebouwd. Een oplossing kan zijn om installaties die eigenlijk zijn gebouwd voor fossiele brandstoffen in te zetten. Dat kan vaak alleen als waterstof wordt gebonden aan vloeibare chemische stoffen. Dat worden dan waterstofdragers genoemd. Veel die waterstofdragers hebben volgens het RIVM problematische kanten.
Ammoniak is een van de kanshebbers waar veel onderzoek naar wordt gedaan. Onder hoge druk kan waterstof (H) met stikstof uit de lucht (N2) worden omgevormd tot ammoniak (NH3). Ammoniak heeft als voordelen dat het een hoge energiedichtheid heeft en bij -33 graden vloeibaar wordt. Waterstof wordt pas vloeibaar bij -253 graden. Hoewel ammoniak niet als zorgwekkend geldt, merken de onderzoekers wel op dat het giftig is en daarom toch „een bron van zorg”.
Als vanaf het begin oog is voor mogelijke nadelen, kan het risico zo klein mogelijk worden gemaakt, zo is de gedachte van de onderzoekers. „Dit is belangrijk omdat waterstof in de toekomst op grote schaal zal worden toegepast. Zo kan de energietransitie veiliger en duurzamer worden”, schrijven ze.