Debat spreidingswet nadert eindelijk ontknoping
De parlementaire behandeling van de spreidingswet vertoont steeds meer trekken van een dollemansrit. Inmiddels is de ontknoping, de besluitvorming in de Eerste Kamer, in zicht. Vier vragen.
Waarom lijkt de behandeling van de wet op een dollemansrit?
Omdat veel van de gemaakte beleidskeuzes zijn ingestoken vanuit politieke motieven, met als gevolg dat de wet keer op keer is aangepast. Een voorbeeld: de spreidingswet beoogt gemeenten medeverantwoordelijk te maken voor de opvang van asielzoekers, maar om zijn eigen VVD te vriend te houden, moest verantwoordelijk staatssecretaris Eric van der Burg hard zijn best doen om die zogenaamde verplichte medewerking zo vrijwillig mogelijk te maken. Daarom switchte hij achter de schermen al snel naar een systeem met financiële prikkels. Gemeenten die uit zichzelf een locatie beschikbaar zouden stellen voor minstens honderd asielzoekers en dat voor de duur van minimaal vijf jaar, zouden daarvoor een bonus krijgen van 2500 euro per plek. Bleef de capaciteit dan nog achter bij de raming, dan volgde een tweede ronde; inclusief een wat lagere beloning van 1500 euro per plek.
Ook die methode overleefde het echter niet. Vlak voor de finale behandeling in de Tweede Kamer nam het CDA de wet weer helemaal op de schop.
Wat deed het CDA?
Het CDA was erop gebrand dat de wet zou worden aangenomen, onder andere omdat dat de VVD, die tegen de wet was, tijdens de verkiezingscampagne slecht zou uitkomen. Daarom verzamelde de partij eind september een meerderheid voor een alternatieve werkwijze, met daarin zo weinig mogelijk financiële prikkels in de hoop daarmee afwachtend, strategisch gedrag van gemeenten te voorkomen. Dat lukte; de Tweede Kamer zei ja tegen de aangepaste wet.
Sindsdien is de gedachte dat de verantwoordelijk bewindspersoon straks eens per twee jaar vóór 1 februari per provincie een raming maakt van de benodigde opvangcapaciteit. Het gaat dan niet alleen om reguliere, maar ook om specifieke opvang; bijvoorbeeld voor alleenstaande minderjarigen. Onder leiding van de commissarissen van de Koning hebben gemeenten dan per provincie tot 1 november de tijd om er onderling uit te komen. Het rijk staat daarbij garant voor een kostendekkende vergoeding.
Komt een provincie er niet uit, dan heeft het ministerie nog tot 1 december de tijd om voor de betreffende gemeenten te bepalen welk deel van de opvang voor hun rekening komt.
Voor gemeenten die intekenen op specifieke opvangplekken, is er een financiële bonusregeling, waarvan de hoogte nog moet worden vastgesteld. Zo’n prikkel is er verder alleen nog voor bepaalde gemeenten in provincies waar al 75 procent van de geraamde opvang is gerealiseerd. Als die gemeenten op meer duurzame locaties plekken aanbieden dan Van der Burg op basis van de indicatieve, provinciale verdeling voor hen heeft geraamd (dus minstens 100 plekken voor minimaal vijf jaar), krijgen ook zij een bonus. De gedachte daarachter is dat gemeenten zo gaandeweg een structurele voorraad opvanglocaties achter de hand hebben, die in tijden van een lage asielinstroom ook voor andere doelgroepen kan worden gebruikt.
Kan Van der Burg gemeenten met deze wet echt dwingen?
In het Nederlands Juristenblad (NJB) plaatsten vier juristen daar in oktober hun vraagtekens bij. Zij wijzen op de Huisvestingswet, die bepaalt dat gemeenten een opvangplicht hebben voor migranten met een asielvergunning. Zijn ze nalatig, dan kan de provincie een taakverwaarlozingsprocedure tegen hen beginnen en de regie voor de opvang van hen overnemen. In dat geval is er sprake van bestuurlijke dwang.
Of Van der Burg met de spreidingswet een identiek instrument achter de hand heeft, is nog maar de vraag. Voeren gemeenten straks hun nieuwe opvangtaak uit „in medebewind” met het rijk, zoals de Huisvestingswet dat nu regelt voor statushouders, of toch niet? Volgens de vier juristen is er op ’n best sprake van ‘facultatief’ medebewind: gemeenten kunnen blijven weigeren en alleen degene die meedoen, laden een verplichting op zich. Zodoende blijft het onduidelijk of de wet wel een deugdelijke grondslag biedt om een taakverwaarlozingsprocedure op te starten. In de schriftelijke vragenronde met de Eerste Kamer zette Van der Burg de schijnwerper nog eens extra op deze zwakke plek toen hij zei dat gemeenten die bij nader inzien toch niet kunnen voldoen aan hun verplichtingen worden gevrijwaard van bestuursdwang als ze dat tijdig melden. Kortom, ook als de wet van kracht wordt, houden weigerachtige gemeenten nog best wat ruimte over om te duiken.
Hoe loopt dat af?
Maandag en dinsdag is het afrondende debat in de Eerste Kamer. De stemmingen zijn volgende week. Als de twee eenmansfracties 50PLUS en OPNL in de Eerste Kamer afhaken, is alleen de voorstem van de partijen GL-PvdA, CDA, D66, CU, PvdD, SP en Volt gegarandeerd. Samen hebben die 36 zetels, twee te weinig voor een meerderheid. Van der Burg kan zijn wet dan alleen nog over de streep trekken, als in een hoofdelijke stemming minstens twee senatoren van VVD of BBB tegen de partijlijn in toch voor zijn. Uitgesloten is dat niet. Meerdere VVD-burgemeesters slaakten de afgelopen dagen de hartenkreet: „We hopen dat onze Eerste Kamerfractie haar verantwoordelijkheid neemt.” Twijfelaars van deze partijen, die vinden dat de opvang beter moet, staan zodoende voor een lastig dilemma. Gelet op de kritiek van juristen rammelt deze wet en is ze hooguit een nuttig hulpmiddel. Dat zou een argument kunnen zijn om tegen te zijn. Als de wet wordt verworpen en PVV, VVD, NSC en BBB komen aan de macht zal er echter geen nieuwe of betere versie komen en blijft het dus aanmodderen in de opvang. De dollemansrit is nog niet voorbij.