Invulling van de rechtsstaat is niet in beton gegoten
De kabinetsformatie is deze week weer op gang gekomen. Boven aan de agenda staat de democratische rechtsstaat. Wat houdt dat precies in en is er reden om voor die rechtsstaat zo bezorgd te zijn?
Strikt genomen is een rechtsstaat een staat waarin de overheid zich gebonden weet aan de geldende rechtsregels. Dat is zeker waardevol. Halverwege de vorige eeuw publiceerde de Duits-Joodse filosofe Hannah Arendt haar bekende studie over totalitaire systemen als nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie. Zij noemde het kenmerkend voor een totalitair bewind dat de machthebbers zich niet storen aan de geldende wetten. Voor hen is alles mogelijk. Een totalitair regime is een „permanente toestand van wetteloosheid”.
Maar al voelt de overheid zich gebonden aan de geldende rechtsregels, dan blijft de vraag van wezenlijk belang of die regels zelf wel juist en rechtvaardig zijn. Bij de toeslagenaffaire stond dat duidelijk ter discussie. Ook in andere kwesties kan de vraag aan de orde komen of hetgeen in onze wetgeving is vastgelegd wel rechtvaardig en ethisch verantwoord is.
Tussen de verschillende partijen en tussen allerlei groepen in de samenleving kunnen de meningen daarover uiteenlopen. Soms zelfs fundamenteel uiteenlopen. „Jullie rechtsstaat is de onze niet”, zeiden de woningkrakers destijds tegen de autoriteiten.
Hoe ligt dat in reformatorische kring? Moeten ook wij gezien allerlei ontwikkelingen zeggen: „Jullie rechtsstaat is de onze niet”? Tot de democratische rechtsstaat wordt immers steeds meer gerekend wat strijdt met Bijbelse waarden en normen.
Gelijke gevallen?
Begin maar bij artikel 1 van de Grondwet, het antidiscriminatieartikel. Door velen wordt dat gezien als het fundament van ons rechtsbestel. Recent is de lijst met verboden discriminatiegronden nog uitgebreid met seksuele gerichtheid. Discriminatie is het ongelijk behandelen van gelijke gevallen. Dat is inderdaad onrechtvaardig. Maar de onderliggende vraag is natuurlijk wel wat je als gelijke gevallen beschouwt. Dat is niet een kwestie van simpele objectieve waarneming. Zijn alle godsdiensten gelijk? Is een huwelijk hetzelfde als ongehuwd samenwonen? Worden homo’s gediscrimineerd wanneer zij geen huwelijk kunnen sluiten?
De fundamentele vraag of het hier gaat om gelijke of ongelijke gevallen is niet neutraal te beantwoorden. Het antwoord wordt mede bepaald door principiële uitgangspunten. Het zal duidelijk zijn dat in de Bijbel over deze zaken heel anders geoordeeld wordt dan in de moderne samenleving het geval is.
We hebben in Nederland te maken met een liberale Grondwet. Liberaal dan in de brede betekenis van het woord. Dat gold voor de Grondwet van Thorbecke uit 1848. Dat geldt ook voor de geheel herziene Grondwet van 1983 waar we nu mee te maken hebben.
Ongetwijfeld biedt die liberale Grondwet ook allerlei positieve zaken. De vrijheid van onderwijs bijvoorbeeld. Maar dat is niet het enige. Vergeleken met allerlei andere landen is er in onze samenleving nog een betrekkelijk grote ruimte om naar Gods geboden te leven. Om „een gerust en stil leven te leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid” (1 Timotheus 2:2). Individueel, maar ook in allerlei verbanden.
Sinds kort bevat onze Grondwet een preambule, een inleidende bepaling: „De Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat”. Daarbij blijft de vraag onbeantwoord wat die grondrechten nu precies inhouden en hoe de democratische rechtsstaat gedefinieerd moet worden.
In de jaren vijftig van de vorige eeuw is ook weleens over een preambule gesproken. Maar dan met een heel andere inhoud. In de staatscommissie-Van Schaik was een preambule aan de orde die verwees naar het christendom als kernwaarde en „God als Schepper en Hoogste Wetgever” erkende. Het was met name de toen invloedrijke Katholieke Volkspartij die zich hiervoor beijverde. Uiteindelijk is het niet doorgegaan, maar dat zo’n voorstel destijds aan de orde was, maakt wel het grote verschil in geestelijk klimaat duidelijk tussen toen en nu.
De betrokkenheid van Wilders bij de lopende kabinetsformatie heeft in brede kring allerlei vragen opgeroepen en voor veel verontrusting gezorgd. In een kabinet met de PVV, al dan niet met Wilders als premier, zou onze rechtsstaat gevaar lopen. Daarbij komt nog zijn reputatie van grof taalgebruik en zijn dictatoriale positie binnen de PVV. Die partij is in feite zijn privébezit. Inmiddels heeft Wilders een aantal extreme standpunten in de ijskast gezet, maar is dat meer dan opportunisme?
Duidelijk is wel dat hij graag wil meeregeren. Dat maakt zijn positie bij de onderhandelingen er niet sterker op. In de Tweede Kamer is de PVV met 37 zetels de grootste fractie; in de Senaat met 4 zetels bepaald niet.
Joods-christelijke beschaving
Voor wijzigingen van de Grondwet heeft Nederland een zware procedure. Dat moet in twee rondes met tussendoor een verkiezing voor de Tweede Kamer. In de tweede ronde is zelfs een tweederdemeerderheid vereist. Dat zal dus zo’n vaart niet lopen. Daarnaast zijn we gebonden aan allerlei Europese en internationale verdragen. Bovendien geldt dat een wat andere invulling van de rechtsstaat niet per se verkeerd is.
Over het geheel genomen hebben we van de coalitie die thans in de maak is minder te duchten dan wanneer er een parlementaire meerderheid zou zijn van GroenLinks-PvdA en D66. Maar vergeet daarbij niet dat het een VVD-minister was, Dennis Wiersma, die zich inzette om het informele onderwijs onder overheidstoezicht te brengen. Weliswaar met speciale aandacht voor islamitische weekendscholen, maar ook catechisaties en zondagsscholen zouden daaronder vallen.
En Wilders’ verdediging van de Joods-christelijke beschaving betekent in feite een verdediging van onze geseculariseerde westerse cultuur tegenover de conservatieve islamieten die nog niet door de Verlichting zijn heengegaan. Op wereldschaal is er alle reden om beducht te zijn voor de islam, maar in de Nederlandse verhoudingen hebben we meer te vrezen van de seculiere meerderheid dan van de hier wonende moslims.
Als de lopende onderhandelingen slagen krijgen we een rechts kabinet. Maar rechts betekent dan wel wat anders dan in het verleden. Toen sloeg die benaming op de christelijke partijen. Die bevinden zich nu meer dan ooit in de marge. Dat moeten we wel bedenken.
De auteur is oud-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad.