Opinie
„Niet vooruitgrijpen op het Koninkrijk”

De SGP kan moslims hun moskeeën niet onthouden. Niet omdat elke godsdienst gelijk zou zijn, maar vanuit de theocratische gedachte dat God regeert en dat levenstijd genadetijd is. „Laten we niet vooruitgrijpen op de komst van het Koninkrijk.”

Addy de Jong en Gerard Vroegindeweij
11 February 2005 18:23Gewijzigd op 14 November 2020 02:13
<center>mr. G Holdijk</center>
<center>mr. G Holdijk</center>
Nieuw is de kritiek niet. Integendeel. Al bijna een eeuw laten buitenstaanders de SGP bij tijd en wijle weten grote moeite te hebben met haar theocratisch uitgangspunt. Opvallend is dat de kritiek de laatste tijd weer toeneemt. Zo haalde eind vorig jaar niet alleen de vinnige CDA’er Aantjes, maar ook zijn evenwichtiger partijgenoot prof. Woldring publiekelijk uit naar de staatkundig gereformeerden. In het SGP-gedachtegoed zitten elementen „die niet onderdoen voor de antidemocratische tendensen van de islam”, meent senator Woldring.

Ruim een maand geleden deed de hervormd-gereformeerde theoloog dr. G. van den Brink een duit in het zakje, toen hij de SGP ertoe opriep het theocratisch principe los te laten en te kiezen voor pluralisme.

Maar nog opmerkelijker is dat ook in de partij zelf een roep om bezinning klinkt. Zo wezen recent de SGP-jongeren Christian van Bemmel en Gert van Veldhuizen op de „spagaat” waarin de partij zich naar hun mening bevindt. Intern debat over de theocratie is hard nodig, menen zij. Partijvoorzitter Kolijn viel hen niet af, maar gaf in partijblad De Banier aan dat voortdurende bezinning nodig is.

De aftrap voor het debat was in feite al gegeven. In september vorig jaar zei oud-SGP-hoofdbestuurslid L. M. P. Scholten in deze krant dat van een overheid die ontkent Gods dienares te zijn, niet gevraagd mag worden valse godsdiensten te weren en uit te roeien. „Dan krijg je de grootste ongelukken.”

Poorten

Als binnen de SGP íémand zich diepgaand heeft beziggehouden met het denken over de theocratie, is het Eerste-Kamerlid en fractievoorzitter mr. G. Holdijk (60). Een- en andermaal publiceerde hij over het onderwerp. Dat prof. A. A. van Ruler voor hem een belangrijke inspiratiebron was, stak hij nooit onder stoelen of banken. Gevraagd naar zijn visie op het prille theocratiedebat in de SGP, wijst Holdijk ook nu op het werk van de Utrechtse hoogleraar.

„Hij had iets profetisch. Al in 1966 waarschuwde hij: „De islam staat opnieuw voor de poorten van Europa.” Hij zag die ontwikkeling niet alleen aankomen, maar hij doorzag ook de consequenties. Van Ruler schreef, bijna veertig jaar geleden: „Kan men, zodra de wereldgodsdiensten door elkaar gaan lopen, een samenleving tegelijk christelijk, islamitisch én boeddhistisch inrichten?” Dat is inderdaad de vraag waar wij anno 2005 voor staan.”

Holdijk is er de man niet naar te pretenderen over een zo moeilijk onderwerp het laatste woord te zeggen. „Ik zal niet de laatste woorden spreken, hoogstens de voorlaatste. Ik bedoel: we staan in een zondige wereld waarin het ideaal niet haalbaar is. Politiek handelen is niet meer dan stukwerk.”

Over een theocratisch ”ideaal” spreekt hij liever niet. „Theocratie is een beginsel. Een ideaal is iets wat van de mens uitgaat. Het veronderstelt een situatie waarin alles gaaf is, een soort heilstaat. Die komt er echter niet in deze bedeling. We moeten daar ook niet op een doperse manier op vooruitlopen. Wie streeft naar zo’n ideaal, miskent de doorwerking van de zonde. Theocratie is in de eerste plaats de belijdenis dat God regeert. Dat klinkt simpel, maar voor mij is dat de essentie.”

Scheiding

Dat hij zich ver wil houden van blauwdrukken van de ideale samenleving verwijdert hem meteen mijlenver van de islam. „Die laat kerk en staat samenvallen. Gereformeerden zijn altijd uitgegaan van onderscheiden verantwoordelijkheden. Nooit van een totale scheiding. Daarom hoort u mij ook niet zeggen dat het principieel verkeerd zou zijn als de overheid kerken zou subsidiëren, als dat onder de huidige omstandigheden wenselijk zou zijn. Waarom zouden allerlei welzijnsinstellingen wel geld krijgen en kerken niet? Maar hoe dit ook zij, kerk en staat vallen niet samen, maar zijn ook niet twee volstrekt gescheiden sferen. Beide moeten zich laten leiden door de wet van God.”

Moet de overheid zich laten leiden door de hele wet, ook door de eerste tafel daarvan?

„Dat denk ik wel. Neem de zondagsrust, een punt waar de SGP altijd op heeft gehamerd. Dat heeft nog niets aan actualiteit ingeboet. Laat SGP-raadsleden maar gerust tegen het college zeggen: Wij vinden dat het zwembad op zondag dicht behoort te zijn. En als de gemeenteraad daar op democratische wijze toe besluit, is dat volstrekt legitiem.”

Dat betreft het vierde gebod. Maar de eerste twee geboden? Hoe moet de overheid omgaan met niet-christelijke godsdiensten?

„Voordat je daar als christenpoliticus een antwoord op geeft, moet je eerst de feiten onder ogen zien. We hebben hier in Nederland bijna een miljoen moslims. Die hebben we zelf binnengehaald. Bij de grondwetswijziging van 1983 hebben we alle godsdiensten gelijke rechten gegeven. De SGP was daar destijds tegen -en terecht-, maar inmiddels hebben we wel met deze wetsbepaling te maken. Ook dat behoort tot de feiten die we onder ogen moeten zien. Binnen die werkelijkheid waarin wij nu leven, kunnen we deze mensen niet het recht ontzeggen hun godsdienst in hun eigen gebedshuizen te beleven.”

U staat het hun toe omdat de omstandigheden u geen andere keuze laten?

„Nee, het gaat bij mij dieper. Ook als de SGP in de meerderheid zou zijn, zou zij mijns inziens andere godsdiensten de ruimte moeten geven hun religie te belijden en gebedshuizen te bouwen en te onderhouden. Aan het jodendom hebben we ook altijd ruimte gegeven en daar deed niemand moeilijk over, hoewel het geen Christusbelijdende religie is. Kijk, het openbaar vervoer op zondag stilleggen, is nog tot daar aan toe. Dan belemmer je mensen ook en het is de vraag of je dat moet willen. Maar ik vind dat niet bij voorbaat onacceptabel. Maar mensen niet de ruimte geven hun godsdienst te beleven, raakt hen zo diep, dat ik dat niet zou willen.

Tolerantie is wat mij betreft geen zaak van concessie maar van confessie. Het is een vorm van theocratisch besef om de werkelijkheid van het moment in rekening te brengen. Van Ruler noemt dat de zwakheid der tijden.

Enerzijds geldt: wat behoort, kun je niet afleiden uit wat er gebeurt. Je moet je normen nooit afleiden uit de feiten. Maar je moet wel rekening houden met een bepaalde werkelijkheid in een bepaald land in een bepaalde tijd. De belijdenis dat God regeert, gaat ook over die situatie. Mensen neigen er snel toe verder te grijpen dan God grijpt. Maar het komt erop aan het relatieve van de theocratie te accepteren. Het is een torso: het is niet af en het komt niet af.”

Maar hoe leest u dan artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB), waarin wordt gesproken over het „weren en uitroeien” van valse godsdiensten?

„Ik lees het zo dat het in de eerste plaats gaat om de prediking van het Woord. Op die manier zal de valse godsdienst het best worden tegengegaan. En dan gaat het altijd om zaken en niet om mensen. Maar er staat meer in dat artikel. Bijvoorbeeld dat alles met „goede ordinantie onder de mensen toega.” En: „Opdat wij een stil en gerust leven leiden.” Stel nu eens dat je een land hebt met evenveel rooms-katholieken als protestanten. Dan heb je als overheid toch geen andere keus -wil je tenminste geen godsdienstoorlog ontketenen- dan beide groepen recht te doen?

Ik zie geen mogelijkheden om artikel 36 anno 2005 op grond van een bepaalde strikte interpretatie uit te voeren. De context is nu zo volstrekt anders dan in de tijd dat het artikel is opgesteld. Oké, toen waren de calvinisten een minderheid en nu opnieuw. Maar het ging wel om een tijd waarin de gereformeerde kerk zwaar werd vervolgd. Het was voor de calvinisten erop of eronder, zowel religieus als politiek. Toen zijn de woorden gekozen zoals ze zijn gekozen.

Daarbij komt dat ik -daarin val ik Scholten bij- uitvoering van dit artikel niet graag in handen leg van een overheid die niet erkent dat ze Gods dienaresse is. Iets vergelijkbaars heb ik ooit gezegd over de doodstraf. Kun je van de huidige niet-christelijke overheid wel vragen de doodstraf uit te voeren? Ik meen van niet.”

Wat is nog het verschil tussen uw visie en die van de ChristenUnie?

„In de praktijk accordeert het. Maar ik kan niet zo’n positieve invulling aan het begrip godsdienstvrijheid geven als men soms bij de CU doet. Het theocratisch beginsel dat God regeert kan ik niet inwisselen voor het begrip godsdienstvrijheid. Ik houd staande dat de Bijbel de waarheid is en dat alle andere goden afgoden zijn. En dat de overheid dat heeft te belijden. Daarom wil ik de 21 woorden uit artikel 36 beslist niet schrappen.

En daarom val ik Van den Brink niet bij in zijn suggestie het theocratisch beginsel los te laten. Dan geef je de gedachte van de ”eenheid des levens” te veel op. Het loslaten van de belijdenis dat God regeert heeft grote gevolgen voor de theologie.

De overheid moet iets laten doorklinken van het appèl dat het alle mensen betaamt de Heere te vrezen. Dat doet niets af van de ruimte die je anderen gunt om hun religie te belijden.

Dat is ook mijn kritiek op mijn CDA-collega Woldring. De manier waarop christen-democraten het begrip godsdienstvrijheid invullen, ademt mij te veel de gedachte dat geen enkele religie meer waard is dan de andere. En dat is niet zo.”

Maar je kunt er wel bondgenootschappen mee sluiten….

„Dat kan als de situatie er aanleiding toe geeft. Maar ik zal zo’n bondgenootschap met moslims niet op eigen initiatief gaan zoeken. Daarvoor staat de islam te ver van me af. Ook al te sterk aanleunen tegen iemand als Wilders lijkt me overigens bedreigend voor het theocratisch beginsel.”

Moet de SGP opnieuw nadenken over haar theocratisch beginsel?

„Dat kan heel nuttig zijn, mits het in de goede sfeer en juiste kaders gebeurt. Onze tijd, met een sterke opkomst van de islam, confronteert ons opnieuw met de vraag naar de betekenis van ons beginsel. Dat kan leiden tot twee gevaarlijke reflexen. De eerste is het kritiekloos en principieel omarmen van de godsdienstvrijheid. Alsof dat alles is. Dan zit je zomaar bij het cultuurrelativisme. Dat zie je bij het CDA gebeuren. De tweede reflex is terug te vallen op de aloude SGP-uitspraak: wel gewetensvrijheid, geen godsdienstvrijheid. Daar red je het ook niet mee. Ik zou de SGP-jongeren willen waarschuwen voor het ene en het andere uiterste.

Debat moet ook in de juiste sfeer plaatsvinden. Ik herinner me dat ik, toen ik eens iets over de doodstraf had gezegd, door sommige partijgenoten tegemoet werd getreden met: „Christelijke overheid of niet? Niks mee te maken. Wie het bloed van de mens vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden.” Zo kom je uiteindelijk in fundamentalistische hoek terecht. Dat is een gevaar waar de SGP aan bloot staat.

Door biblicistisch bezig te zijn hebben sommige SGP’ers het theocratisch beginsel een slechte dienst bewezen. Dat al te idealistische en programmatische, daar moet ik eerlijk gezegd niets van hebben.”

Wanneer ben je „al te idealistisch en programmatisch?”

„Zonder tekort te doen aan mijn partijgenoten, want het gaat om respectabele mensen, noem ik het verzet in SGP-kring tegen de aanleg van fietspaden omdat deze ook op zondag gebruikt worden. Dat vind ik een wetticistische manier van omgaan met het theocratisch beginsel. Als je al te snel een regelrecht verband legt tussen beginsel en concrete politiek, loop je het risico dat je dat enkele decennia later weer moet herroepen. Dat geldt naar mijn bescheiden mening ook het sterke antipapisme dat de SGP in vroeger jaren kenmerkte. Ik denk dat dat meer met die tijd te maken had, dan met ons uitgangpunt.”

Waar zou een intern debat in de SGP toe moeten leiden?

„Dat durf ik niet op voorhand te zeggen. Een debat moet altijd een zekere openheid hebben. In elk geval zullen we, als we met opvattingen naar buiten treden, maximale duidelijkheid moeten geven. We kunnen wel zeggen dat liberalen en moslims niets te vrezen hebben als de SGP ooit aan de macht zou komen, maar dan moeten we dat ook onderbouwen en inhoudelijk aannemelijk maken. Dan moeten we niet toch nog een beetje mist laten hangen om de vraag wat er gebeurt als wij de meerderheid zouden behalen.

Ik weet wel, voor de mensen in de frontlinie van onze partij is het een lastige discussie. Je moet voorkomen dat het splijtend werkt in de achterban. Maar toch moet je streven naar helderheid. Ik rijd niet zo vaak auto, maar genoeg om te weten dat je als automobilist niet steeds achterom kunt kijken. Dan wordt het heel moeilijk koers te houden.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer